Decemberkind
Ik werd geboren op vierentwintig december laat op de avond, kerstavond dus. Volgens mijn moeder was het een barre winter, een winter zoals in geen jaren meer gezien was. De sneeuwvlokken dwarrelden niet naar beneden, maar werden door hevige winden tegen de ramen geslagen waar ze witte, plakkerige vlekken en striemen nalieten. Een winter waarin de koude noordenwind de mensen, weggestopt onder dikke lagen kledij, hun huizen indreef. Omringd door de warmte binnen, kregen ze met moeite hun stijf bevroren handschoenen uit en leek het uren te duren voor de kilte uit hun huid en bloed getrokken was.
De bevalling was moeizaam verlopen. De verpleegster troostte mijn van de pijn krijsende moeder door te zeggen dat ik de warme knusse schoot niet wilde verlaten. Wie wilde wel die gure, kille wereld ingeworpen worden? Na meer dan vierentwintig uur waarin moeder enkele malen bijna het bewustzijn verloor, glibberde ik uiteindelijk als een tenger wezentje het kerstlicht in. Ik was zo mager en klein dat moeder me vaak vergeleek met een kaal konijn. Een konijn dat krijste als een speenvarken en de hele kraamafdeling in rep en roer zette. Mijn moeder vertelde me dat buiten de wind tegen het raam zwiepte alsof hij de kamer binnen wilde komen om me mee te nemen op zijn scherpe, doorzichtige stroom. Moeder en ik moesten langer dan normaal in het ziekenhuis verblijven. Ze was behoorlijk uitgeput en had meer bloed verloren dan goed voor haar was. Ik moest veiligheidshalve een paar dagen in een couveuse doorbrengen naast haar bed. Ze vertelde me later dat ze de uren doodde door patronen in de sneeuwvlokken op het raam te zoeken en er verhalen rond te verzinnen. Verhalen die ze mij toefluisterde als verse, warme broodjes. Ik verbeeldde me vaak dat ik haar zoete adem en warme zoenen herinnerde, even bedwelmend als een duur parfum. En vaders rokerige aura die als een tweede huid aan hem kleefde wanneer hij zich vooroverboog over de couveuse, of zijn prikkende huid die hij liefdevol tegen die van mij aandrukte. Als je geen herinneringen hebt, dan creëer je ze zelf, want een leven zonder, voelt leeg en doods aan.
En zo voelde ik me sinds het ongeval, onbestaand en vooral… nihil.
Mijn dagboeken, die ik haast dwangmatigbijhield, lieten me deze momenten opnieuw beleven. Gelukkig had ik deze schriften nog, anders zou ik na die vreselijke dag gek geworden zijn. Want mijn geheugen werd compleet uitgewist, alsof iemand met een gum over mijn hersenen heen was gegaan.
Mijn kindertijd verliep vlekkeloos, omringd door zoveel liefde en aandacht dat het me soms dreigde te versmachten. Maar ik klaagde niet, uiteraard niet. Ik had het getroffen met ouders die me beschouwden als hun mooiste kerstcadeau, zoals ze zelf vertelden: als een juweel van onschatbare waarde. De sneeuw van de winter waarin ik geboren was, leek zich te hebben verweven met mijn huid en de gitzwarte, sterrenloze nachten hadden mijn haren gekleurd. Ik leek op een fragiel, porseleinen wezentje met inktzwarte lokken, tenger gebouwd en altijd klunzig. Door de goede zorg van mijn ouders groeide ik echter op tot een zelfstandig denkende puber met een sterk karakter en een grenzeloze nieuwsgierigheid die hen soms tot wanhoop dreef. Alleen op sportgebied bleef ik eindeloos achter en na een zoveelste botbreuk werd besloten dat zulk soort activiteiten niet aan mij besteed waren.
Mijn vader was redacteur bij een grote uitgeverij. Zijn werkkamer werd dan ook gedomineerd door boekenkasten. Er stonden zoveel boeken, mappen en dossiers in die kasten dat ik er met een grote boog omheen liep, bang dat elk moment alles naar beneden kon storten als een papieren lawine en ik bedolven onder een stapel woorden en zinnen aan mijn eind zou komen. Terwijl vader in die kamer las, kon ik uren op zijn schoot zitten, mijn hoofd leunend tegen zijn borst, meedeinend op zijn rauwe ademhaling. Met de geur van sigaren en oude, muffe boeken viel ik in slaap. Vaders koosnaampje voor mij was ‘sneeuwwitje’ waar hij vaak nog aan toevoegde: ‘de mooiste van het land, nee, van de wereld, nee, van alle werelden,’ waarna hij steevast een rokerige lach uitbracht. Daar, op zijn schoot en in zijn beschermende aura, kon niets me gebeuren en was ik niet langer het breekbare poppetje, maar een prachtige prinses in haar gouden toren.
Moeder leidde haar eigen bedrijf en succesvol ook. Het was begonnen met zelfgemaakte schoonheidsproducten die ze aan vrienden en kennissen verkocht, maar het groeide uit toteen Europees concern met meerdere filialen en honderden werknemers. Toen ik geboren werd, gaf ze de leidinggevende functies grotendeels uit handen, behield enkel haar aandelen en bezocht de maandelijkse bestuursvergadering. Ze legde zich volledig toe op mij, die ze liefkozend haar decemberkindje noemde. Ze hielp met schoolwerk, stimuleerde mijn artistieke kanten en kuste mijn pijntjes weg na de zoveelste valpartij. Ik voelde me altijd geborgen en geliefd, wat ik ook uitspookte of hoe ik me ook gedroeg.
De noodlottige dag, de dag dat de wereld van mijn ouders als sneeuw in een lentezon zou smelten, vond plaats toen ik twaalf jaar oud was. Het toeval wilde dat het op de dag voor kerst gebeurde, mijn geboortedag. De god van winter en kerst was wel erg meedogenloos en had een vreselijk donker gevoel voor humor, volgens mij.
Het begon goed. Zoals ieder jaar, was de kerstperiode bij ons thuis een periode van grote vreugde. We besteedden veel aandacht aan het decoreren van het huis en niet enkel in de woonkamer. De trap naar de tweede verdieping werd behangen met rode slingers en kerstballen. De vloer van de hal werd opgesierd met enkele Kerstmanpoppen in rode jassen en lange, witte baarden. Sommige riepen vrolijk ‘ho, ho, ho,’ wanneer je ze voorbijliep. Iedere slaapkamer had zijn kerstboompje in de kleuren die pasten bij de rest van het interieur. Wel een hele maand lang rook het huis naar kaneel, rozijnen en vers gebakken koekjes die op rode schoteltjes verspreid stonden. De prachtigste kamer was uiteraard de woonkamer die bedolven werd onder de kerstornamenten, zodat het geheel er sprookjesachtig uitzag. De Kerstman zelf zou zo hierheen verhuisd zijn of de kamer gekopieerd hebben voor zijn woonplaats op de Noordpool.
Kerstavond was niet alleen belangrijk voor het gedachtegoed en de sfeer, het was ook nog eens mijn geboortedag. De cadeautjes waren niet te tellen en ik was uren zoet met het uitpakken en genieten. Mijn ouders hadden geen familieleden meer en ook hadden ze weinig goede vrienden. Ze beweerden dat ze genoeg aan elkaar en aan mij hadden. Dat gedrag had ik van hen overgenomen en daardoor was ik nogal een eenzaat geworden met erg weinig vriendinnetjes waar ik enkel mee sprak op school en zelden daarbuiten.
Vader legde die kerstavond nog enkele pakjes onder de boom en moeder had hete chocolademelk gemaakt die ze op een dienblad op de salontafel neerzette. Ik keek naar buiten en zag de kat van de buurman de straat oversteken, wat me verwonderde. Het was een huiskat en ik wist dat de buurman, na het verlies van zijn vorige kat door een auto-ongeluk, niet wilde dat de kat het huis verliet. De maankleurige poes, zich van geen gevaar bewust, liep op haar dooie gemakje op de wit geworden weg die haar camoufleerde als was ze op oorlogspad. Het was een drukke straat, een doorgangsweg, en het zou slechts een kwestie van tijd zijn voor die arme kat het leven zou laten door een onoplettende automobilist. Ik besloot mijn goede daad voor de dag te doen en de kou te trotseren.
‘Ik ben zo terug. De kat van Roger loopt buiten,’ zei ik terwijl ik de woonkamer uitstoof.
‘Wees voorzichtig,’ riep moeder nog na. ‘En doe je jas aan!’
Ik snelde naar buiten. Mijn blik was gefixeerd op de kat en toen ik de wagen om de bocht hoorde komen, was het al te laat. Al wat ik tot nu toe verteld heb, heb ik vernomen van mijn ouders en las ik in mijn dagboeken. Als ik de tientallen dagboeken niet had gehad of de vele fotoalbums, dan was mijn geheugen nog blanker geweest dan een wit, onbeschreven vel. De dokter schreef mijn gebrekkige, zeg maar onbestaande, geheugen toe aan het ongeval. Verder had ik geen verwondingen opgelopen die niet perfect genazen en geen breuken die me mank zouden laten lopen. Alles genas zonder gevolgen of blijvende littekens, behalve dan mijn geheugen. Ik vond het eigenaardig, dat wel. Ik realiseerde me dat het een wonder was dat een broos kind als ik zo ongeschonden uit een ongeval kon komen. Hoewel ongeschonden? Een jaar coma is natuurlijk op zich al verschrikkelijk. Mijn ouders hadden me laten overbrengen naar een peperdure privé-kliniek die diep verscholen lag in een donker bos en waar ik omringd werd door de beste specialisten op elk medisch vlak.
Ik werd wakker in een kleurige, gezellige kamer en tijdens mijn coma waren al mijn wonden en breuken prachtig geheeld. Ik verliet het ziekenhuis, ironisch genoeg dus precies een jaar en een nacht later, op eerste kerstdag. De dokter zei dat ik een wonderkind was, aangezien ik zo heelhuids het ongeval overleefd had en moeder zei: ‘Dat is omdat ze een decemberkindje is en die hebben altijd geluk.’
Zoveel geluk had ik nou ook weer niet, vond ik zelf. Ik had een jaar school verloren door het ongeval en had een gigantisch zwart gat in mijn geheugen.
Na het ongeval waren dus alle mooie, warme herinneringen vervlogen, mee met mijn vergoten bloed, versmolten met de sneeuw. Zelfs het huis waarin ik was opgegroeid kwam me onherkenbaar over. Maar het ergste vond ik dat ik mijn ouders niet meer kende. Zelfs mijn spiegelbeeld liet me een vreemd meisje zien, alsof ik naar iemand anders keek en niet naar mezelf. Mijn ouders probeerden me te stimuleren door hele verhalen te vertellen bij iedere foto die we bekeken. Meestal knikte ik gedwee en geloofde hen op hun woord. Maar de waarheid is dat geen enkele foto en geen enkel prachtig verhaal me als waar gebeurd overkwam. Het was alsof ze het over een onbekende dochter hadden, het leven van iemand anders. Het beangstigde me vaak behoorlijk, maar ik liet het niet merken. Soms benauwde het me zodanig dat ik me excuseerde met een of ander smoesje. Hyperventilerend zakte ik dan neer op het deksel van het toilet en huilde zachtjes zodat ze het niet konden horen. Die eenzaamheid die over me neerdaalde, dat verloren gevoel, is met geen woorden te beschrijven en wens ik mijn ergste vijand niet eens toe.
Mijn geheugen was dan wel aangetast, maar mijn intellectuele vermogens gelukkig niet. Ik had een jaar school gemist, maar dat bleek na een reeks zware schriftelijke proeven niet eens zo’n ramp te zijn en ik kon gewoon overgaan met de rest van mijn klas.
Mijn ouders overstelpten me met het bekijken van foto’s om mijn geheugen te prikkelen. Ik zag mezelf als een baby in de armen van mijn moeder en vader die me leerde fietsen. En natuurlijk zag ik de gelijkenissen tussen mijzelf en het meisje op de foto’s, wat het er alleen maar enger en vreemder opmaakte. Maar daar hield het mee op. Ik zag de teleurstelling bij mijn ouders wanneer ik weer eens mijn schouders optrok, mijn wenkbrauwen fronste en zei: ‘Ik geloof jullie wel, ik herinner het me alleen niet meer.’
Maar ik merkte tegelijkertijd ook nog iets anders in hun blikken op. Een vreemde schijn van spijt en wroeging die ik niet kon plaatsen. Voelden ze zich schuldig aan het ongeval? Voelden ze zich verantwoordelijk? Het leek me absurd, want natuurlijk trof hen geen schuld. Als iemand schuld trof, dan was ik het zelf wel. Had ik maar beter moeten uitkijken toen ik onbezonnen de straat overstak.
Na een jaar lieten de dokters me terugkeren naar het hypermoderne ziekenhuis in het bos voor een uitgebreide controle. Ik begreep niet waarom dit zo nodig moest, aangezien ik me gezond voelde. Aanvankelijk dacht ik dat ze mijn geheugen zouden testen of misschien was er een nieuwe therapie om mijn geheugen te prikkelen. Toch bleken het voornamelijk lichamelijk testen te zijn waarvoor ik een ganse dag in het ziekenhuis moest blijven. Ik kreeg CAT scans, MRI’s, de hele zwik. Mijn ouders weken niet van mijn zijde, behalve eenmaal toen de dokter hen wegriep.
‘Is er iets niet in orde?’ vroeg ik zodra ze terugkwamen.
‘Nee, helemaal niet. Je bent zo gezond als maar zijn kan,’ antwoordde vader.
Waarom keek hij dan zo raar en friemelde hij nerveus aan zijn das?
‘Wat vertelde de dokter dan?’ drong ik aan.
‘O, niets bijzonders. Gewoon dat alles prima in orde is.’ Moeder keek van me weg. ‘Je moet wel jaarlijks terugkomen, ten minste tot je achttiende.’
‘Waar is dat voor nodig? Is dat normaal?’
‘Het was een zwaar ongeval, lieverd, we willen op zeker spelen en de dokters ook.’
Ik zag ze onderling een blik wisselen die ik niet begreep, maar besloot het verder te laten rusten. Ik was gezond en de rest deed er niet toe.
Toen ik veertien was, twee jaar na het ongeval, ontmoette ik toevallig bij de bakker mijn buurman. Degene van wie ik de kat had willen redden en die zelden zijn huis uitkwam. Nadat ik beleefd informeerde naar de kat en hij naar mijn gezondheid, vertelde hij me dat hij niet begreep hoe ik nog in leven kon zijn. Volgens hem had de wagen me volledig platgewalst en was ik gereduceerd tot een hoopje bloed en organen dat de witte sneeuw bedekte. Hij schudde daarbij zijn hoofd en bekeek me alsof ik een wereldwonder was waardoor een onbehaaglijke, ijskoude streep van mijn nek tot mijn onderrug trok. Toen ik het mijn ouders vertelde, lachten ze het schaapachtig weg en verklaarden dat de buurman het voorval sterk overdreef, zoals hij zo vaak met verhalen deed. Hoewel wat mijn buurman me vertelde me aanvankelijk had verontrust, besteedde ik er verder geen aandacht meer aan. Toch bleef er iets knagen. Telkens wanneer ik mijn ouders betrapte op een heimelijke blik in mijn richting, vroeg ik me af waarom. Volgens de dokter zou mijn geheugen ooit terugkeren en hij spoorde me aan zo vaak mogelijk mijn dagboeken te lezen. Wat ik dan ook deed, al kwam het over alsof ik een roman aan het lezen was en niet mijn verleden.
De jaren gingen voorbij. Ik huilde mezelf nog vaak in slaap omdat ik het lege gevoel in mijn hoofd en hart niet kon opvullen, wat ik ook deed. En geloof me, ik probeerde echt de gekste dingen uit. Ik knoopte een onbevredigende relatie aan met een jongen die ik al snel weer dumpte, probeerde meer vriendinnen te maken, ging weekends werken in het dierenasiel, las stapels boeken, maar niets hielp. Gedurende een poosje bezocht ik zelfs een therapiegroep van gelijkgestemden, maar ook dat vulde de leegte niet op. Toch begon ik langzamerhand een soort “verleden” te ontwikkelen. Ik had zo vaak de fotoalbums bekeken en mijn dagboeken gelezen tot ze uit elkaar vielen, dat ik het allemaal als waar gebeurd begon te ervaren. Ik kon geen onderscheid meer maken tussen wat ik gehoord had van een ander of wat ik me echt zelf herinnerde. De grens vervaagde en ik kreeg hoop dat mijn geheugen misschien toch herstellende was. En zelfs al hield ik mezelf voor de gek, het gaf me wel een soort zielsrust waar ik naar snakte. De onrust en leegte werden er iets minder door. Intussen was ik zestien geworden en nog steeds voelde het toch grotendeels aan alsof mijn leven pas begonnen was na het verkeersongeval. Verhalen op school of tussen vriendinnen over de kindertijd waren aan mij niet besteed. Ik kon niet meepraten en enkel antwoorden: ‘ja, ik denk dat ik dat ook meegemaakt heb.’ Al was dat alleen maar gebaseerd op een foto die ik me vaag herinnerde of aan de hand van een verhaal dat iemand anders me verteld had en die ik dan maar op zijn of haar woord moest geloven.
Op een avond liep ik vaders werkkamer binnen zonder aankloppen. Ik was van plan hem te vragen of ik naar een feestje mocht gaan in het plaatselijk jeugdcafé. Moeder had al toegezegd, maar zoals bij alles, moesten beiden hun toestemming geven. Ik zal nooit de blik van mijn vader vergeten toen ik de deur openzwaaide. Een mengeling van schrik, schuld en gegeneerdheid. Snel, maar met beverige handen, moffelde hij een dossier in een lade die hij gelijk afsloot. Ik had echter nog een blik op het dossier kunnen werpen en herkende het logo van de privé-kliniek op de voorkant.
Terwijl ik op het bureau afliep, zag ik aan zijn gedrag dat hij behoorlijk zenuwachtig was. Ik wist niet goed wat ik ermee aan moest vangen en negeerde het maar. Bij mijn vraag of ik uit mocht, struikelde hij over zijn woorden, wat ik hem nooit eerder had horen doen. Hij was normaal gezien zelfverzekerd en de vader die me meteen, zonder nadenken, de toestemming gaf om uit te gaan, leek daar in de verste verte niet op. Een beetje van slag liet ik hem achter. Ik hoorde hem nog een zachte zucht slaken toen ik de deur achter me dichttrok.
Mijn ongebreidelde nieuwsgierigheid, waar mijn ouders me vaak mee plaagden, kwam de kop opsteken. Hoewel ik moet toegeven dat ik uit respect voor mijn vader nooit eerder zijn spullen heb doorzocht, kon ik het dit keer niet laten. Die nacht besloot ik het vertrouwen van mijn ouders te schenden en op onderzoek uit te gaan. Het was eigenaardig, maar de onrust die ik al die jaren na het ongeval gevoeld had, leek te slinken op het moment dat ik me voornam die lade te onderzoeken. Dat moment pas realiseerde ik me hoe zoekende ik al die jaren geweest was. Het was alsof het gordijn van de winter opengetrokken werd en een stralende zon mijn schouders verwarmde. Een zoemend achtergrondgeluid dat eindelijk tot stilte werd gebracht; beter kan ik het niet verwoorden.
Het was een windstille nacht, een nacht waarin de wereld bevroren leek onder een laag onverwoestbaar ijs. Zelfs de straat was verlaten en autogeluiden losten op onder de sterren. Met een zwaar bonkend hart liep ik naar het bureau toe en nam plaats in de leren, donkerbruine bureaustoel. De eerste minuten keek ik alleen maar naar de lade, mijn moed verzamelend. Het voelde aan alsof ik een nieuw hoofdstuk in mijn leven zou openslaan, en eigenlijk wist ik niet zeker of ik dat wel wilde. Het was echter die vervelende, bijna pijnlijke onrust die me uiteindelijk aanspoorde de lade open te peuteren. Het werd me al snel duidelijk, na een vluchtige inspectieronde, dat ik de sleutel niet zou vinden en ik moest het daarom maar proberen met een scherp mesje dat gebruikt werd om enveloppen open te snijden. Gemakkelijk ging het niet, maar het slotje was te oud om het te winnen van een vastbesloten tiener. Mijn vader zou het uiteraard zien, maar dat kon me op dat moment niet schelen. Koortsachtig porde ik in de kleine opening tot ik uiteindelijk een klik hoorde en de lade opengeschoven kon worden. Een rilling trok door me heen omdat alles in de kamer het uitademde en mijn lijf het uitschreeuwde: dit is een belangrijk moment!
De lade bevatte slechts één map met enkele vellen erin. Het ziekenhuislogo op de voorkant leek me uit te dagen, wat op zich absurd was uiteraard. Mijn vingers trilden bij het openslaan en ik zoog lucht tot diep in mijn longen. Het leken allemaal medische verslagen en van het jargon dat gebruikt werd, begreep ik niet zoveel. Er was echter één document dat me een steek in mijn buik gaf, alsof een gloeiende sigarenpeuk tegen mijn maagwand aangedrukt werd. Wat ik hierin aantrof sloeg me met verbazing. Ik las het meerdere malen, toch niet overtuigd dat mijn fantasie geen loopje met me nam. Het document was ondertekend door mijn moeder en vader. Twee belangrijke zaken waar ze mee akkoord moesten gaan hadden ze zonder twijfel gesigneerd.
Ik hapte naar adem, want enerzijds viel daardoor alles op zijn plaats, maar anderzijds voelde ik me meer dan ooit verlaten en alleen. Ik bestond niet meer, of althans niet echt. Ik was dood. Mijn leven na het ongeval, na mijn twaalfde jaar op kerstavond, was één grote leugen. Ondanks het misselijke gevoel dat kwam opzetten als een woeste sneeuwbui, las ik de zinnen opnieuw en opnieuw.
‘Hierbij bevestigen de ouders, nader genoemd Julie Meeuws en Mark Derijcker, dat ze toelating geven aan het Medisch Centrum Eeuwige Zorg, om de experimentele fase van het kloonproject op hun dochter, Rune Derijcker (geboren op 24 december 1994), uit te voeren. Deze experimentele fase werd nooit eerder toegepast en houdt in dat het kloonsujet tot een versneld groeiproces wordt aangezet waarvan de gevolgen en de uitkomst niet te bepalen zijn. Bij mislukking van de eerste poging, hebben ze recht op een tweede poging. Omdat dit een experimenteel project betreft, wordt dit volledig kosteloos door het Medisch Centrum uitgevoerd.
De ouders bevestigen de dood van hun dochter, Rune Derijcker, die vastgesteld werd door het medisch team, op 24 december 2006. Indien het kloonproject faalt in welk stadium van het programma dan ook, kunnen zij het Medisch Centrum, noch hun medische specialisten, hiervoor aansprakelijk stellen. Zij verplichten zichzelf eveneens tot volkomen en uiterste geheimhouding. Indien deze gebroken wordt, volgt een boete van vijf miljoen euro en/of het beëindigen van het kloonprogramma.’
De bevalling was moeizaam verlopen. De verpleegster troostte mijn van de pijn krijsende moeder door te zeggen dat ik de warme knusse schoot niet wilde verlaten. Wie wilde wel die gure, kille wereld ingeworpen worden? Na meer dan vierentwintig uur waarin moeder enkele malen bijna het bewustzijn verloor, glibberde ik uiteindelijk als een tenger wezentje het kerstlicht in. Ik was zo mager en klein dat moeder me vaak vergeleek met een kaal konijn. Een konijn dat krijste als een speenvarken en de hele kraamafdeling in rep en roer zette. Mijn moeder vertelde me dat buiten de wind tegen het raam zwiepte alsof hij de kamer binnen wilde komen om me mee te nemen op zijn scherpe, doorzichtige stroom. Moeder en ik moesten langer dan normaal in het ziekenhuis verblijven. Ze was behoorlijk uitgeput en had meer bloed verloren dan goed voor haar was. Ik moest veiligheidshalve een paar dagen in een couveuse doorbrengen naast haar bed. Ze vertelde me later dat ze de uren doodde door patronen in de sneeuwvlokken op het raam te zoeken en er verhalen rond te verzinnen. Verhalen die ze mij toefluisterde als verse, warme broodjes. Ik verbeeldde me vaak dat ik haar zoete adem en warme zoenen herinnerde, even bedwelmend als een duur parfum. En vaders rokerige aura die als een tweede huid aan hem kleefde wanneer hij zich vooroverboog over de couveuse, of zijn prikkende huid die hij liefdevol tegen die van mij aandrukte. Als je geen herinneringen hebt, dan creëer je ze zelf, want een leven zonder, voelt leeg en doods aan.
En zo voelde ik me sinds het ongeval, onbestaand en vooral… nihil.
Mijn dagboeken, die ik haast dwangmatigbijhield, lieten me deze momenten opnieuw beleven. Gelukkig had ik deze schriften nog, anders zou ik na die vreselijke dag gek geworden zijn. Want mijn geheugen werd compleet uitgewist, alsof iemand met een gum over mijn hersenen heen was gegaan.
Mijn kindertijd verliep vlekkeloos, omringd door zoveel liefde en aandacht dat het me soms dreigde te versmachten. Maar ik klaagde niet, uiteraard niet. Ik had het getroffen met ouders die me beschouwden als hun mooiste kerstcadeau, zoals ze zelf vertelden: als een juweel van onschatbare waarde. De sneeuw van de winter waarin ik geboren was, leek zich te hebben verweven met mijn huid en de gitzwarte, sterrenloze nachten hadden mijn haren gekleurd. Ik leek op een fragiel, porseleinen wezentje met inktzwarte lokken, tenger gebouwd en altijd klunzig. Door de goede zorg van mijn ouders groeide ik echter op tot een zelfstandig denkende puber met een sterk karakter en een grenzeloze nieuwsgierigheid die hen soms tot wanhoop dreef. Alleen op sportgebied bleef ik eindeloos achter en na een zoveelste botbreuk werd besloten dat zulk soort activiteiten niet aan mij besteed waren.
Mijn vader was redacteur bij een grote uitgeverij. Zijn werkkamer werd dan ook gedomineerd door boekenkasten. Er stonden zoveel boeken, mappen en dossiers in die kasten dat ik er met een grote boog omheen liep, bang dat elk moment alles naar beneden kon storten als een papieren lawine en ik bedolven onder een stapel woorden en zinnen aan mijn eind zou komen. Terwijl vader in die kamer las, kon ik uren op zijn schoot zitten, mijn hoofd leunend tegen zijn borst, meedeinend op zijn rauwe ademhaling. Met de geur van sigaren en oude, muffe boeken viel ik in slaap. Vaders koosnaampje voor mij was ‘sneeuwwitje’ waar hij vaak nog aan toevoegde: ‘de mooiste van het land, nee, van de wereld, nee, van alle werelden,’ waarna hij steevast een rokerige lach uitbracht. Daar, op zijn schoot en in zijn beschermende aura, kon niets me gebeuren en was ik niet langer het breekbare poppetje, maar een prachtige prinses in haar gouden toren.
Moeder leidde haar eigen bedrijf en succesvol ook. Het was begonnen met zelfgemaakte schoonheidsproducten die ze aan vrienden en kennissen verkocht, maar het groeide uit toteen Europees concern met meerdere filialen en honderden werknemers. Toen ik geboren werd, gaf ze de leidinggevende functies grotendeels uit handen, behield enkel haar aandelen en bezocht de maandelijkse bestuursvergadering. Ze legde zich volledig toe op mij, die ze liefkozend haar decemberkindje noemde. Ze hielp met schoolwerk, stimuleerde mijn artistieke kanten en kuste mijn pijntjes weg na de zoveelste valpartij. Ik voelde me altijd geborgen en geliefd, wat ik ook uitspookte of hoe ik me ook gedroeg.
De noodlottige dag, de dag dat de wereld van mijn ouders als sneeuw in een lentezon zou smelten, vond plaats toen ik twaalf jaar oud was. Het toeval wilde dat het op de dag voor kerst gebeurde, mijn geboortedag. De god van winter en kerst was wel erg meedogenloos en had een vreselijk donker gevoel voor humor, volgens mij.
Het begon goed. Zoals ieder jaar, was de kerstperiode bij ons thuis een periode van grote vreugde. We besteedden veel aandacht aan het decoreren van het huis en niet enkel in de woonkamer. De trap naar de tweede verdieping werd behangen met rode slingers en kerstballen. De vloer van de hal werd opgesierd met enkele Kerstmanpoppen in rode jassen en lange, witte baarden. Sommige riepen vrolijk ‘ho, ho, ho,’ wanneer je ze voorbijliep. Iedere slaapkamer had zijn kerstboompje in de kleuren die pasten bij de rest van het interieur. Wel een hele maand lang rook het huis naar kaneel, rozijnen en vers gebakken koekjes die op rode schoteltjes verspreid stonden. De prachtigste kamer was uiteraard de woonkamer die bedolven werd onder de kerstornamenten, zodat het geheel er sprookjesachtig uitzag. De Kerstman zelf zou zo hierheen verhuisd zijn of de kamer gekopieerd hebben voor zijn woonplaats op de Noordpool.
Kerstavond was niet alleen belangrijk voor het gedachtegoed en de sfeer, het was ook nog eens mijn geboortedag. De cadeautjes waren niet te tellen en ik was uren zoet met het uitpakken en genieten. Mijn ouders hadden geen familieleden meer en ook hadden ze weinig goede vrienden. Ze beweerden dat ze genoeg aan elkaar en aan mij hadden. Dat gedrag had ik van hen overgenomen en daardoor was ik nogal een eenzaat geworden met erg weinig vriendinnetjes waar ik enkel mee sprak op school en zelden daarbuiten.
Vader legde die kerstavond nog enkele pakjes onder de boom en moeder had hete chocolademelk gemaakt die ze op een dienblad op de salontafel neerzette. Ik keek naar buiten en zag de kat van de buurman de straat oversteken, wat me verwonderde. Het was een huiskat en ik wist dat de buurman, na het verlies van zijn vorige kat door een auto-ongeluk, niet wilde dat de kat het huis verliet. De maankleurige poes, zich van geen gevaar bewust, liep op haar dooie gemakje op de wit geworden weg die haar camoufleerde als was ze op oorlogspad. Het was een drukke straat, een doorgangsweg, en het zou slechts een kwestie van tijd zijn voor die arme kat het leven zou laten door een onoplettende automobilist. Ik besloot mijn goede daad voor de dag te doen en de kou te trotseren.
‘Ik ben zo terug. De kat van Roger loopt buiten,’ zei ik terwijl ik de woonkamer uitstoof.
‘Wees voorzichtig,’ riep moeder nog na. ‘En doe je jas aan!’
Ik snelde naar buiten. Mijn blik was gefixeerd op de kat en toen ik de wagen om de bocht hoorde komen, was het al te laat. Al wat ik tot nu toe verteld heb, heb ik vernomen van mijn ouders en las ik in mijn dagboeken. Als ik de tientallen dagboeken niet had gehad of de vele fotoalbums, dan was mijn geheugen nog blanker geweest dan een wit, onbeschreven vel. De dokter schreef mijn gebrekkige, zeg maar onbestaande, geheugen toe aan het ongeval. Verder had ik geen verwondingen opgelopen die niet perfect genazen en geen breuken die me mank zouden laten lopen. Alles genas zonder gevolgen of blijvende littekens, behalve dan mijn geheugen. Ik vond het eigenaardig, dat wel. Ik realiseerde me dat het een wonder was dat een broos kind als ik zo ongeschonden uit een ongeval kon komen. Hoewel ongeschonden? Een jaar coma is natuurlijk op zich al verschrikkelijk. Mijn ouders hadden me laten overbrengen naar een peperdure privé-kliniek die diep verscholen lag in een donker bos en waar ik omringd werd door de beste specialisten op elk medisch vlak.
Ik werd wakker in een kleurige, gezellige kamer en tijdens mijn coma waren al mijn wonden en breuken prachtig geheeld. Ik verliet het ziekenhuis, ironisch genoeg dus precies een jaar en een nacht later, op eerste kerstdag. De dokter zei dat ik een wonderkind was, aangezien ik zo heelhuids het ongeval overleefd had en moeder zei: ‘Dat is omdat ze een decemberkindje is en die hebben altijd geluk.’
Zoveel geluk had ik nou ook weer niet, vond ik zelf. Ik had een jaar school verloren door het ongeval en had een gigantisch zwart gat in mijn geheugen.
Na het ongeval waren dus alle mooie, warme herinneringen vervlogen, mee met mijn vergoten bloed, versmolten met de sneeuw. Zelfs het huis waarin ik was opgegroeid kwam me onherkenbaar over. Maar het ergste vond ik dat ik mijn ouders niet meer kende. Zelfs mijn spiegelbeeld liet me een vreemd meisje zien, alsof ik naar iemand anders keek en niet naar mezelf. Mijn ouders probeerden me te stimuleren door hele verhalen te vertellen bij iedere foto die we bekeken. Meestal knikte ik gedwee en geloofde hen op hun woord. Maar de waarheid is dat geen enkele foto en geen enkel prachtig verhaal me als waar gebeurd overkwam. Het was alsof ze het over een onbekende dochter hadden, het leven van iemand anders. Het beangstigde me vaak behoorlijk, maar ik liet het niet merken. Soms benauwde het me zodanig dat ik me excuseerde met een of ander smoesje. Hyperventilerend zakte ik dan neer op het deksel van het toilet en huilde zachtjes zodat ze het niet konden horen. Die eenzaamheid die over me neerdaalde, dat verloren gevoel, is met geen woorden te beschrijven en wens ik mijn ergste vijand niet eens toe.
Mijn geheugen was dan wel aangetast, maar mijn intellectuele vermogens gelukkig niet. Ik had een jaar school gemist, maar dat bleek na een reeks zware schriftelijke proeven niet eens zo’n ramp te zijn en ik kon gewoon overgaan met de rest van mijn klas.
Mijn ouders overstelpten me met het bekijken van foto’s om mijn geheugen te prikkelen. Ik zag mezelf als een baby in de armen van mijn moeder en vader die me leerde fietsen. En natuurlijk zag ik de gelijkenissen tussen mijzelf en het meisje op de foto’s, wat het er alleen maar enger en vreemder opmaakte. Maar daar hield het mee op. Ik zag de teleurstelling bij mijn ouders wanneer ik weer eens mijn schouders optrok, mijn wenkbrauwen fronste en zei: ‘Ik geloof jullie wel, ik herinner het me alleen niet meer.’
Maar ik merkte tegelijkertijd ook nog iets anders in hun blikken op. Een vreemde schijn van spijt en wroeging die ik niet kon plaatsen. Voelden ze zich schuldig aan het ongeval? Voelden ze zich verantwoordelijk? Het leek me absurd, want natuurlijk trof hen geen schuld. Als iemand schuld trof, dan was ik het zelf wel. Had ik maar beter moeten uitkijken toen ik onbezonnen de straat overstak.
Na een jaar lieten de dokters me terugkeren naar het hypermoderne ziekenhuis in het bos voor een uitgebreide controle. Ik begreep niet waarom dit zo nodig moest, aangezien ik me gezond voelde. Aanvankelijk dacht ik dat ze mijn geheugen zouden testen of misschien was er een nieuwe therapie om mijn geheugen te prikkelen. Toch bleken het voornamelijk lichamelijk testen te zijn waarvoor ik een ganse dag in het ziekenhuis moest blijven. Ik kreeg CAT scans, MRI’s, de hele zwik. Mijn ouders weken niet van mijn zijde, behalve eenmaal toen de dokter hen wegriep.
‘Is er iets niet in orde?’ vroeg ik zodra ze terugkwamen.
‘Nee, helemaal niet. Je bent zo gezond als maar zijn kan,’ antwoordde vader.
Waarom keek hij dan zo raar en friemelde hij nerveus aan zijn das?
‘Wat vertelde de dokter dan?’ drong ik aan.
‘O, niets bijzonders. Gewoon dat alles prima in orde is.’ Moeder keek van me weg. ‘Je moet wel jaarlijks terugkomen, ten minste tot je achttiende.’
‘Waar is dat voor nodig? Is dat normaal?’
‘Het was een zwaar ongeval, lieverd, we willen op zeker spelen en de dokters ook.’
Ik zag ze onderling een blik wisselen die ik niet begreep, maar besloot het verder te laten rusten. Ik was gezond en de rest deed er niet toe.
Toen ik veertien was, twee jaar na het ongeval, ontmoette ik toevallig bij de bakker mijn buurman. Degene van wie ik de kat had willen redden en die zelden zijn huis uitkwam. Nadat ik beleefd informeerde naar de kat en hij naar mijn gezondheid, vertelde hij me dat hij niet begreep hoe ik nog in leven kon zijn. Volgens hem had de wagen me volledig platgewalst en was ik gereduceerd tot een hoopje bloed en organen dat de witte sneeuw bedekte. Hij schudde daarbij zijn hoofd en bekeek me alsof ik een wereldwonder was waardoor een onbehaaglijke, ijskoude streep van mijn nek tot mijn onderrug trok. Toen ik het mijn ouders vertelde, lachten ze het schaapachtig weg en verklaarden dat de buurman het voorval sterk overdreef, zoals hij zo vaak met verhalen deed. Hoewel wat mijn buurman me vertelde me aanvankelijk had verontrust, besteedde ik er verder geen aandacht meer aan. Toch bleef er iets knagen. Telkens wanneer ik mijn ouders betrapte op een heimelijke blik in mijn richting, vroeg ik me af waarom. Volgens de dokter zou mijn geheugen ooit terugkeren en hij spoorde me aan zo vaak mogelijk mijn dagboeken te lezen. Wat ik dan ook deed, al kwam het over alsof ik een roman aan het lezen was en niet mijn verleden.
De jaren gingen voorbij. Ik huilde mezelf nog vaak in slaap omdat ik het lege gevoel in mijn hoofd en hart niet kon opvullen, wat ik ook deed. En geloof me, ik probeerde echt de gekste dingen uit. Ik knoopte een onbevredigende relatie aan met een jongen die ik al snel weer dumpte, probeerde meer vriendinnen te maken, ging weekends werken in het dierenasiel, las stapels boeken, maar niets hielp. Gedurende een poosje bezocht ik zelfs een therapiegroep van gelijkgestemden, maar ook dat vulde de leegte niet op. Toch begon ik langzamerhand een soort “verleden” te ontwikkelen. Ik had zo vaak de fotoalbums bekeken en mijn dagboeken gelezen tot ze uit elkaar vielen, dat ik het allemaal als waar gebeurd begon te ervaren. Ik kon geen onderscheid meer maken tussen wat ik gehoord had van een ander of wat ik me echt zelf herinnerde. De grens vervaagde en ik kreeg hoop dat mijn geheugen misschien toch herstellende was. En zelfs al hield ik mezelf voor de gek, het gaf me wel een soort zielsrust waar ik naar snakte. De onrust en leegte werden er iets minder door. Intussen was ik zestien geworden en nog steeds voelde het toch grotendeels aan alsof mijn leven pas begonnen was na het verkeersongeval. Verhalen op school of tussen vriendinnen over de kindertijd waren aan mij niet besteed. Ik kon niet meepraten en enkel antwoorden: ‘ja, ik denk dat ik dat ook meegemaakt heb.’ Al was dat alleen maar gebaseerd op een foto die ik me vaag herinnerde of aan de hand van een verhaal dat iemand anders me verteld had en die ik dan maar op zijn of haar woord moest geloven.
Op een avond liep ik vaders werkkamer binnen zonder aankloppen. Ik was van plan hem te vragen of ik naar een feestje mocht gaan in het plaatselijk jeugdcafé. Moeder had al toegezegd, maar zoals bij alles, moesten beiden hun toestemming geven. Ik zal nooit de blik van mijn vader vergeten toen ik de deur openzwaaide. Een mengeling van schrik, schuld en gegeneerdheid. Snel, maar met beverige handen, moffelde hij een dossier in een lade die hij gelijk afsloot. Ik had echter nog een blik op het dossier kunnen werpen en herkende het logo van de privé-kliniek op de voorkant.
Terwijl ik op het bureau afliep, zag ik aan zijn gedrag dat hij behoorlijk zenuwachtig was. Ik wist niet goed wat ik ermee aan moest vangen en negeerde het maar. Bij mijn vraag of ik uit mocht, struikelde hij over zijn woorden, wat ik hem nooit eerder had horen doen. Hij was normaal gezien zelfverzekerd en de vader die me meteen, zonder nadenken, de toestemming gaf om uit te gaan, leek daar in de verste verte niet op. Een beetje van slag liet ik hem achter. Ik hoorde hem nog een zachte zucht slaken toen ik de deur achter me dichttrok.
Mijn ongebreidelde nieuwsgierigheid, waar mijn ouders me vaak mee plaagden, kwam de kop opsteken. Hoewel ik moet toegeven dat ik uit respect voor mijn vader nooit eerder zijn spullen heb doorzocht, kon ik het dit keer niet laten. Die nacht besloot ik het vertrouwen van mijn ouders te schenden en op onderzoek uit te gaan. Het was eigenaardig, maar de onrust die ik al die jaren na het ongeval gevoeld had, leek te slinken op het moment dat ik me voornam die lade te onderzoeken. Dat moment pas realiseerde ik me hoe zoekende ik al die jaren geweest was. Het was alsof het gordijn van de winter opengetrokken werd en een stralende zon mijn schouders verwarmde. Een zoemend achtergrondgeluid dat eindelijk tot stilte werd gebracht; beter kan ik het niet verwoorden.
Het was een windstille nacht, een nacht waarin de wereld bevroren leek onder een laag onverwoestbaar ijs. Zelfs de straat was verlaten en autogeluiden losten op onder de sterren. Met een zwaar bonkend hart liep ik naar het bureau toe en nam plaats in de leren, donkerbruine bureaustoel. De eerste minuten keek ik alleen maar naar de lade, mijn moed verzamelend. Het voelde aan alsof ik een nieuw hoofdstuk in mijn leven zou openslaan, en eigenlijk wist ik niet zeker of ik dat wel wilde. Het was echter die vervelende, bijna pijnlijke onrust die me uiteindelijk aanspoorde de lade open te peuteren. Het werd me al snel duidelijk, na een vluchtige inspectieronde, dat ik de sleutel niet zou vinden en ik moest het daarom maar proberen met een scherp mesje dat gebruikt werd om enveloppen open te snijden. Gemakkelijk ging het niet, maar het slotje was te oud om het te winnen van een vastbesloten tiener. Mijn vader zou het uiteraard zien, maar dat kon me op dat moment niet schelen. Koortsachtig porde ik in de kleine opening tot ik uiteindelijk een klik hoorde en de lade opengeschoven kon worden. Een rilling trok door me heen omdat alles in de kamer het uitademde en mijn lijf het uitschreeuwde: dit is een belangrijk moment!
De lade bevatte slechts één map met enkele vellen erin. Het ziekenhuislogo op de voorkant leek me uit te dagen, wat op zich absurd was uiteraard. Mijn vingers trilden bij het openslaan en ik zoog lucht tot diep in mijn longen. Het leken allemaal medische verslagen en van het jargon dat gebruikt werd, begreep ik niet zoveel. Er was echter één document dat me een steek in mijn buik gaf, alsof een gloeiende sigarenpeuk tegen mijn maagwand aangedrukt werd. Wat ik hierin aantrof sloeg me met verbazing. Ik las het meerdere malen, toch niet overtuigd dat mijn fantasie geen loopje met me nam. Het document was ondertekend door mijn moeder en vader. Twee belangrijke zaken waar ze mee akkoord moesten gaan hadden ze zonder twijfel gesigneerd.
Ik hapte naar adem, want enerzijds viel daardoor alles op zijn plaats, maar anderzijds voelde ik me meer dan ooit verlaten en alleen. Ik bestond niet meer, of althans niet echt. Ik was dood. Mijn leven na het ongeval, na mijn twaalfde jaar op kerstavond, was één grote leugen. Ondanks het misselijke gevoel dat kwam opzetten als een woeste sneeuwbui, las ik de zinnen opnieuw en opnieuw.
‘Hierbij bevestigen de ouders, nader genoemd Julie Meeuws en Mark Derijcker, dat ze toelating geven aan het Medisch Centrum Eeuwige Zorg, om de experimentele fase van het kloonproject op hun dochter, Rune Derijcker (geboren op 24 december 1994), uit te voeren. Deze experimentele fase werd nooit eerder toegepast en houdt in dat het kloonsujet tot een versneld groeiproces wordt aangezet waarvan de gevolgen en de uitkomst niet te bepalen zijn. Bij mislukking van de eerste poging, hebben ze recht op een tweede poging. Omdat dit een experimenteel project betreft, wordt dit volledig kosteloos door het Medisch Centrum uitgevoerd.
De ouders bevestigen de dood van hun dochter, Rune Derijcker, die vastgesteld werd door het medisch team, op 24 december 2006. Indien het kloonproject faalt in welk stadium van het programma dan ook, kunnen zij het Medisch Centrum, noch hun medische specialisten, hiervoor aansprakelijk stellen. Zij verplichten zichzelf eveneens tot volkomen en uiterste geheimhouding. Indien deze gebroken wordt, volgt een boete van vijf miljoen euro en/of het beëindigen van het kloonprogramma.’