Na de crash
De klap volgde op een moment van puur genieten. De Verzorger omvatte hem aan alle kanten en kneedde zijn lijf, terwijl kirrende geluidjes aan hem ontsnapten. Knorrend genoot hij van het interwezenlijk contact, dat deze keer echter bijzonder kort duurde. De ruimte waarin ze zich bevonden, begon te schudden en te trillen, een snerpend geluid teisterde zijn gehoor en eindigde abrupt, tegelijk met de klap.
Wat er gebeurde was te chaotisch om te kunnen begrijpen. Het ene moment voelde hij hitte en werd zijn luchttoevoer bijna afgesloten. Het volgende moment rolde hij over een onbekende, immobiele substantie en kwam tot stilstand tegen iets stevigs.
Hij moest echt even bijkomen. De geuren rondom hem waren uitermate indringend. Hij schakelde zijn zicht in en nam de omgeving in zich op. Het duurde even voor hij gewend was aan de scherpte van de kleuren. Laag zag hij voornamelijk groen, bruin en felgeel, terwijl boven hem een helder blauwe kleur overheerste, afgewisseld met wat beweeglijk wit. De lucht die tot hem kwam, was totaal anders dan hij gewend was. Desondanks nam zijn luchttoevoer deze zonder problemen op.
Overal om hem heen werd hij leven gewaar. Bewegende wezentjes die het luchtruim doorkruisten en relatief klein spul dat op de immobiele onderkant van deze plek voortbewoog. Zelfs het groen, bruin en geel om hem heen voelde levend aan. Het maakte zijn binnenste onrustig. Deze omgeving was compleet nieuw voor hem, ze leek in niets op zijn thuis. Daar voerde de kleur geel de boventoon, echter nergens zo fel als hier. En leven kwam er slechts sporadisch voor.
In het blauwe uitspansel brandde een zon. Dat kende hij, al was hij er twee gewend. Die stonden verder weg dan deze en er omheen was het niet blauw zoals hier, maar grauwgeel. In een hoek van zijn gezichtsveld zag hij dat het zonlicht weerkaatste op iets glimmends, waar donker gekleurde lucht boven hing. Het trok zijn aandacht. Voorzichtig zette hij zich in beweging en rolde ernaartoe.
Zijn voelers begonnen te trillen op het moment dat hij de aanwezigheid van zijn Verzorger voelde. Die zond noodsignalen uit, maar hij kon onmogelijk dichterbij komen. Hij herkende de klank van de signalen, maar deze klonk vervormd en allesbehalve prettig. De donkere concentratie lucht die een barrière vormde tussen hem en zijn Verzorger, werd veroorzaakt door iets waar zijn voelers hem voor waarschuwden. Het rook al net zo vies als het eruitzag. Hij had geen idee wat hij moest doen om zijn Verzorger te helpen. Had deze pijn? Honger misschien? Eigenlijk maakte het niet uit, want zolang de donkere lucht daar was, zag hij geen mogelijkheid om dichterbij te komen. Onrustig wendde hij zijn zicht af van het onaangename beeld en voelde zich op slag een stuk beter.
Hij beschouwde de omgeving nieuwsgierig en begon opnieuw te rollen. Harder en harder ging hij, tot de lucht om hem heen geluid begon te maken. Wat een zalige sensatie! Zijn buitenkant trilde net zo opgewonden als zijn binnenkant. Zijn voelers zorgden ervoor dat hij tegen geen enkel obstakel botste, maar er razendsnel langs en tussendoor dook. Ook het contact met de immobiele onderkant van deze omgeving was geen probleem voor hem. Zijn dicht opeengepakte, lange haren en ronde vorm maakten van hem een perfect voortrollend object. Oneffenheden deden hem niets, hij schoot er rakelings overheen. Hij genoot van zijn tocht. Tot het moment dat de onderkant vloeibaar werd...
Intense paniek overviel hem. Uit alle macht probeerde hij te keren, terug te gaan naar de vaste substantie. Dat was echter onmogelijk, het vloeibare spul drukte hem naar beneden, ontnam hem zijn luchttoevoer. Het drong bij hem naar binnen en even was het alsof zijn leven hier zou stoppen. Maar dat gebeurde niet. Iets pakte hem vast en trok hem omhoog, de vrije ruimte in.
“Hé, wat is dit nou? Mam, kijk! Wat is dit voor beest?”
Een warm wezen had hem gered uit de vloeibare substantie. Langzaam ebde de paniek uit hem weg, zijn luchttoevoer begon beetje bij beetje weer normaal te werken. Zijn buitenkant voelde smerig aan. De substantie klitte aan hem en drukte zijn temperatuur, waardoor hij bijna net zo hard trilde als daarnet. Nu was de sensatie echter helemaal niet prettig. Wat een geluk dat het warme wezen hem vast had.
“Hè, getsie Jasper. Het lijkt wel een verzopen kat,” hoorde hij het geluid van een tweede wezen.
Dit boog over hem heen en raakte hem aan. De geur die deze twee warme wezens verspreidden, liet zijn voelers trillen.
“Nou, een kat is het niet, hoor mam. Moet je kijken, het heeft niet eens pootjes!”
“Gek... Geen idee wat dit is. Maar het is beest en het heeft duidelijk warmte nodig. We kunnen het in het picknicklaken rollen, dan droogt het op.”
De twee wezens legden hem op de vaste ondergrond en drapeerden iets om hem heen. De vloeibare substantie aarzelde even, maar verkoos het toen om in het omhulsel te trekken. Dat luchtte op en al snel had hij behoefte om het kleffe ding van zich af te schudden. Daar kreeg hij echter niet de gelegenheid toe. De wezens wisselden klanken met elkaar uit, waarna één van hen hem weer opnam, tegen zich aan hield en zich in beweging zette. Nieuwsgierig bewoog hij zich zo dat zijn zicht boven het omhulsel uitkwam.
Het wezen met wie hij meereisde, begaf zich naar een voorwerp, waar het zonlicht op weerkaatste. Het ding stuurde een vage herkenning naar zijn brein, zeker toen een deel ervan week door een beweging van het wezen, dat zich met hem in de opening zette. Het deel ging achter hen dicht en sloot hen af van de buitenwereld.
Ook al zag het er compleet anders uit, toch vertoonde het een verre gelijkenis met de Zoever waar zijn Verzorger hem in meegenomen had. De temperatuur in het voorwerp was nog aangenamer dan in de vrije ruimte en hij knorde van genot.
“O, kijk nou mam, hij vindt me lief!”
De klanken droegen verrukking in zich en even deed het wezen hetzelfde als zijn Verzorger zo vaak deed. Het kneedde hem en maakte kirrende geluidjes. Het drapeerde zich bijna helemaal om hem heen en legde zijn blote vlees tegen hem aan, waardoor hij even geen beelden kon waarnemen. Desondanks voelde het goed. Het liet hem bovendien voelen dat hij al een tijdje niet gegeten had.
“Wees nou voorzichtig, Jasper, je weet helemaal niet wat voor beest dit is. We zullen thuis de encyclopedie er eens op naslaan.”
Het warme voorwerp waar ze zich nu in bevonden was allesbehalve een Zoever. Het was een Brommer en soms zelfs een Bruller, die schokte en hobbelde op een bijzonder onaangename manier. De honger die bij hem opgekomen was, maakte al snel plaats voor misselijkheid. Hij begreep niet dat de wezens er geen last van hadden. Ze wisselden bijna constant ontspannen klanken uit. Ineens slaakte één van hen een irritante, hoge toon. Het brommen en schokken stopte abrupt.
“Kijk daar! Een brandende auto!”
Het wezen dat hem vast had, volgde het andere wezen de Brommer uit. Zelf keek hij boven het kleffe omhulsel uit om te zien waar de wezens zo heftig op reageerden. Een eindje van hem vandaan zag hij de smerige lucht, die aan concentratie had ingeboet, boven de resten van de Zoever hangen. Heel zwak drongen de noodsignalen van zijn Verzorger tot hem door. De wezens die hem gered hadden, bewogen zich in de richting van de signalen en ineens kreeg hij een idee. Eenmaal buiten de Brommer was de lucht die tot hem kwam minder benauwd. De misselijkheid trok uit hem weg en maakte weer plaats voor honger. Misschien had zijn Verzorger daar ook last van. Nu de smerige lucht verminderde, kon hij misschien bij hem in de buurt komen.
“Mam! Kijk nou, dat is geen auto! Mam!”
De geluiden van zijn redder deden pijn aan zijn gehoor. Ze klonken schril, doordringend. Het werd tijd dat hij uit dat kleffe ding kwam en zich kon verwijderen van de geluidsvoortbrenger van dat wezen. Hij begon te draaien, net zolang tot hij los kwam van het ding en hij zich uit de warme greep van zijn redder kon losrukken. Hij viel op de immobiele onderkant van deze wereld.
“Het is een... Het is...”
“Ja echt: een ruimteschip! Mam, kijk, het is een ruimteschip!”
“Jasper, pas op, niet te dichtbij! Verdorie, waarom heb ik hier geen bereik?”
“Hé mam... Zou dat beestje... Zou het een alien zijn? Een soort ET?”
“Ik weet het niet, jongen, maar ik moet echt 112 bellen! Nee hoor, het lukt niet, geen bereik...”
Even ervoer hij een spijtig gevoel jegens zijn warme redder en diens begeleider. Het was prettig geweest in hun nabijheid. Maar nu hij vlakbij zijn Verzorger was, dacht hij dat hij een oplossing voor diens noodsignalen had. Hij richtte zijn zicht en zijn voelers op zijn redder, de kleinste van de twee. De warmte in het wezen werd veroorzaakt door bewegende substantie in diens binnenste. Bovenaan het wezen zat een brein, waar veel van die substantie doorheen vloeide. Het werd echter beschermd door iets hards. Maar daar vlak onder was een deel waar hij gemakkelijk bij kon. Hij stelde zijn snijders in en duwde zich tegen de zwaartekracht in omhoog. Een snerpend geluid tergde zijn gehoor op het moment dat hij tegen het wezen aanbotste en zijn snijders een diepe vore in het blote vlees trokken. Opnieuw voelde hij zich doordrenkt in vloeibare substantie. Deze keer was het echter warm en levend. Zijn lijf nam de substantie op als een spons en even explodeerden de kleuren om hem heen door pure extase.
“Jasper! Mijn god, nee! Jasper!”
Ondanks dat zijn redder schokkend maar verder geluidloos op de grond lag, duurde het snerpende geluid voort. Het werd voortgebracht door het grootste wezen, dat zich over het kleine heen boog. Het beefde van top tot teen en straalde volkomen paniek uit. Al snerpend zocht het de omgeving af, zocht naar hem. Snel schudde hij de extase van zich af. Hij stelde nogmaals zijn snijders in en rolde met volle snelheid op het tweede wezen af. Het gesnerp nam in intensiteit toe, tot zijn snijders zich ook in het warme vlees van dit wezen boorden. Daarna kon hij in alle rust genieten van zijn maal.
Na enige tijd drongen de noodsignalen van zijn Verzorger weer tot zijn brein door. Het geluid was veel zwakker dan voorheen. Het gaf hem het gevoel dat het weinig zin had om hem te redden. De staat waarin de Zoever verkeerde, was deplorabel, hij twijfelde of deze zomaar weer in beweging zou komen. Hij overwoog zijn situatie. Om hem heen was veel leven, de omgeving bood ongekende mogelijkheden. Zijn Verzorger was goed voor hem geweest, maar nodig had hij hem niet. Nee, liever ging hij hier op verkenning. Tevreden over zijn besluit schudde hij zich en rolde weg.
Celtica
© Rianne Lampers
Wat er gebeurde was te chaotisch om te kunnen begrijpen. Het ene moment voelde hij hitte en werd zijn luchttoevoer bijna afgesloten. Het volgende moment rolde hij over een onbekende, immobiele substantie en kwam tot stilstand tegen iets stevigs.
Hij moest echt even bijkomen. De geuren rondom hem waren uitermate indringend. Hij schakelde zijn zicht in en nam de omgeving in zich op. Het duurde even voor hij gewend was aan de scherpte van de kleuren. Laag zag hij voornamelijk groen, bruin en felgeel, terwijl boven hem een helder blauwe kleur overheerste, afgewisseld met wat beweeglijk wit. De lucht die tot hem kwam, was totaal anders dan hij gewend was. Desondanks nam zijn luchttoevoer deze zonder problemen op.
Overal om hem heen werd hij leven gewaar. Bewegende wezentjes die het luchtruim doorkruisten en relatief klein spul dat op de immobiele onderkant van deze plek voortbewoog. Zelfs het groen, bruin en geel om hem heen voelde levend aan. Het maakte zijn binnenste onrustig. Deze omgeving was compleet nieuw voor hem, ze leek in niets op zijn thuis. Daar voerde de kleur geel de boventoon, echter nergens zo fel als hier. En leven kwam er slechts sporadisch voor.
In het blauwe uitspansel brandde een zon. Dat kende hij, al was hij er twee gewend. Die stonden verder weg dan deze en er omheen was het niet blauw zoals hier, maar grauwgeel. In een hoek van zijn gezichtsveld zag hij dat het zonlicht weerkaatste op iets glimmends, waar donker gekleurde lucht boven hing. Het trok zijn aandacht. Voorzichtig zette hij zich in beweging en rolde ernaartoe.
Zijn voelers begonnen te trillen op het moment dat hij de aanwezigheid van zijn Verzorger voelde. Die zond noodsignalen uit, maar hij kon onmogelijk dichterbij komen. Hij herkende de klank van de signalen, maar deze klonk vervormd en allesbehalve prettig. De donkere concentratie lucht die een barrière vormde tussen hem en zijn Verzorger, werd veroorzaakt door iets waar zijn voelers hem voor waarschuwden. Het rook al net zo vies als het eruitzag. Hij had geen idee wat hij moest doen om zijn Verzorger te helpen. Had deze pijn? Honger misschien? Eigenlijk maakte het niet uit, want zolang de donkere lucht daar was, zag hij geen mogelijkheid om dichterbij te komen. Onrustig wendde hij zijn zicht af van het onaangename beeld en voelde zich op slag een stuk beter.
Hij beschouwde de omgeving nieuwsgierig en begon opnieuw te rollen. Harder en harder ging hij, tot de lucht om hem heen geluid begon te maken. Wat een zalige sensatie! Zijn buitenkant trilde net zo opgewonden als zijn binnenkant. Zijn voelers zorgden ervoor dat hij tegen geen enkel obstakel botste, maar er razendsnel langs en tussendoor dook. Ook het contact met de immobiele onderkant van deze omgeving was geen probleem voor hem. Zijn dicht opeengepakte, lange haren en ronde vorm maakten van hem een perfect voortrollend object. Oneffenheden deden hem niets, hij schoot er rakelings overheen. Hij genoot van zijn tocht. Tot het moment dat de onderkant vloeibaar werd...
Intense paniek overviel hem. Uit alle macht probeerde hij te keren, terug te gaan naar de vaste substantie. Dat was echter onmogelijk, het vloeibare spul drukte hem naar beneden, ontnam hem zijn luchttoevoer. Het drong bij hem naar binnen en even was het alsof zijn leven hier zou stoppen. Maar dat gebeurde niet. Iets pakte hem vast en trok hem omhoog, de vrije ruimte in.
“Hé, wat is dit nou? Mam, kijk! Wat is dit voor beest?”
Een warm wezen had hem gered uit de vloeibare substantie. Langzaam ebde de paniek uit hem weg, zijn luchttoevoer begon beetje bij beetje weer normaal te werken. Zijn buitenkant voelde smerig aan. De substantie klitte aan hem en drukte zijn temperatuur, waardoor hij bijna net zo hard trilde als daarnet. Nu was de sensatie echter helemaal niet prettig. Wat een geluk dat het warme wezen hem vast had.
“Hè, getsie Jasper. Het lijkt wel een verzopen kat,” hoorde hij het geluid van een tweede wezen.
Dit boog over hem heen en raakte hem aan. De geur die deze twee warme wezens verspreidden, liet zijn voelers trillen.
“Nou, een kat is het niet, hoor mam. Moet je kijken, het heeft niet eens pootjes!”
“Gek... Geen idee wat dit is. Maar het is beest en het heeft duidelijk warmte nodig. We kunnen het in het picknicklaken rollen, dan droogt het op.”
De twee wezens legden hem op de vaste ondergrond en drapeerden iets om hem heen. De vloeibare substantie aarzelde even, maar verkoos het toen om in het omhulsel te trekken. Dat luchtte op en al snel had hij behoefte om het kleffe ding van zich af te schudden. Daar kreeg hij echter niet de gelegenheid toe. De wezens wisselden klanken met elkaar uit, waarna één van hen hem weer opnam, tegen zich aan hield en zich in beweging zette. Nieuwsgierig bewoog hij zich zo dat zijn zicht boven het omhulsel uitkwam.
Het wezen met wie hij meereisde, begaf zich naar een voorwerp, waar het zonlicht op weerkaatste. Het ding stuurde een vage herkenning naar zijn brein, zeker toen een deel ervan week door een beweging van het wezen, dat zich met hem in de opening zette. Het deel ging achter hen dicht en sloot hen af van de buitenwereld.
Ook al zag het er compleet anders uit, toch vertoonde het een verre gelijkenis met de Zoever waar zijn Verzorger hem in meegenomen had. De temperatuur in het voorwerp was nog aangenamer dan in de vrije ruimte en hij knorde van genot.
“O, kijk nou mam, hij vindt me lief!”
De klanken droegen verrukking in zich en even deed het wezen hetzelfde als zijn Verzorger zo vaak deed. Het kneedde hem en maakte kirrende geluidjes. Het drapeerde zich bijna helemaal om hem heen en legde zijn blote vlees tegen hem aan, waardoor hij even geen beelden kon waarnemen. Desondanks voelde het goed. Het liet hem bovendien voelen dat hij al een tijdje niet gegeten had.
“Wees nou voorzichtig, Jasper, je weet helemaal niet wat voor beest dit is. We zullen thuis de encyclopedie er eens op naslaan.”
Het warme voorwerp waar ze zich nu in bevonden was allesbehalve een Zoever. Het was een Brommer en soms zelfs een Bruller, die schokte en hobbelde op een bijzonder onaangename manier. De honger die bij hem opgekomen was, maakte al snel plaats voor misselijkheid. Hij begreep niet dat de wezens er geen last van hadden. Ze wisselden bijna constant ontspannen klanken uit. Ineens slaakte één van hen een irritante, hoge toon. Het brommen en schokken stopte abrupt.
“Kijk daar! Een brandende auto!”
Het wezen dat hem vast had, volgde het andere wezen de Brommer uit. Zelf keek hij boven het kleffe omhulsel uit om te zien waar de wezens zo heftig op reageerden. Een eindje van hem vandaan zag hij de smerige lucht, die aan concentratie had ingeboet, boven de resten van de Zoever hangen. Heel zwak drongen de noodsignalen van zijn Verzorger tot hem door. De wezens die hem gered hadden, bewogen zich in de richting van de signalen en ineens kreeg hij een idee. Eenmaal buiten de Brommer was de lucht die tot hem kwam minder benauwd. De misselijkheid trok uit hem weg en maakte weer plaats voor honger. Misschien had zijn Verzorger daar ook last van. Nu de smerige lucht verminderde, kon hij misschien bij hem in de buurt komen.
“Mam! Kijk nou, dat is geen auto! Mam!”
De geluiden van zijn redder deden pijn aan zijn gehoor. Ze klonken schril, doordringend. Het werd tijd dat hij uit dat kleffe ding kwam en zich kon verwijderen van de geluidsvoortbrenger van dat wezen. Hij begon te draaien, net zolang tot hij los kwam van het ding en hij zich uit de warme greep van zijn redder kon losrukken. Hij viel op de immobiele onderkant van deze wereld.
“Het is een... Het is...”
“Ja echt: een ruimteschip! Mam, kijk, het is een ruimteschip!”
“Jasper, pas op, niet te dichtbij! Verdorie, waarom heb ik hier geen bereik?”
“Hé mam... Zou dat beestje... Zou het een alien zijn? Een soort ET?”
“Ik weet het niet, jongen, maar ik moet echt 112 bellen! Nee hoor, het lukt niet, geen bereik...”
Even ervoer hij een spijtig gevoel jegens zijn warme redder en diens begeleider. Het was prettig geweest in hun nabijheid. Maar nu hij vlakbij zijn Verzorger was, dacht hij dat hij een oplossing voor diens noodsignalen had. Hij richtte zijn zicht en zijn voelers op zijn redder, de kleinste van de twee. De warmte in het wezen werd veroorzaakt door bewegende substantie in diens binnenste. Bovenaan het wezen zat een brein, waar veel van die substantie doorheen vloeide. Het werd echter beschermd door iets hards. Maar daar vlak onder was een deel waar hij gemakkelijk bij kon. Hij stelde zijn snijders in en duwde zich tegen de zwaartekracht in omhoog. Een snerpend geluid tergde zijn gehoor op het moment dat hij tegen het wezen aanbotste en zijn snijders een diepe vore in het blote vlees trokken. Opnieuw voelde hij zich doordrenkt in vloeibare substantie. Deze keer was het echter warm en levend. Zijn lijf nam de substantie op als een spons en even explodeerden de kleuren om hem heen door pure extase.
“Jasper! Mijn god, nee! Jasper!”
Ondanks dat zijn redder schokkend maar verder geluidloos op de grond lag, duurde het snerpende geluid voort. Het werd voortgebracht door het grootste wezen, dat zich over het kleine heen boog. Het beefde van top tot teen en straalde volkomen paniek uit. Al snerpend zocht het de omgeving af, zocht naar hem. Snel schudde hij de extase van zich af. Hij stelde nogmaals zijn snijders in en rolde met volle snelheid op het tweede wezen af. Het gesnerp nam in intensiteit toe, tot zijn snijders zich ook in het warme vlees van dit wezen boorden. Daarna kon hij in alle rust genieten van zijn maal.
Na enige tijd drongen de noodsignalen van zijn Verzorger weer tot zijn brein door. Het geluid was veel zwakker dan voorheen. Het gaf hem het gevoel dat het weinig zin had om hem te redden. De staat waarin de Zoever verkeerde, was deplorabel, hij twijfelde of deze zomaar weer in beweging zou komen. Hij overwoog zijn situatie. Om hem heen was veel leven, de omgeving bood ongekende mogelijkheden. Zijn Verzorger was goed voor hem geweest, maar nodig had hij hem niet. Nee, liever ging hij hier op verkenning. Tevreden over zijn besluit schudde hij zich en rolde weg.
Celtica
© Rianne Lampers