Smart was het hart van ons bestaan
Smart was het hart van ons bestaan
‘Ik kan het niet! Ik kan het niet meer aan!’
‘Het is jouw beslissing. Jij hebt de keuze.’
‘Ik wil dat het ophoudt! Ik wil ermee stoppen!’
‘Ik kan ervoor zorgen dat het stopt.’
De twee mannen stonden tegenover elkaar in een witte kamer op de zesenzestigste verdieping van het spiegelgebouw. Als ratten in de val of witte muizen in een labyrint van een laboratorium waren ze doorheen de gangen en de liften van kamer tot kamer gevlucht om uiteindelijk op dat moment in deze ruimte te belanden: kamer 322.
Roland V rook zijn kans. Hij zag dat de overwinning binnen zijn bereik lag. Nog even volhouden en hij was er. Hij keek de man voor zich bedroefd aan, en bedacht hoe ver het was gekomen. De man kroop in een hoekje en zakte in elkaar, de armen voor zijn gezicht geslagen, als een gek die de dwangbuis afwacht.
‘Ik dacht dat ik zou winnen,’ zei hij. ‘Ik ben een winnaar. Een geboren winnaar. Ik ben geen verliezer. Ik heb nog nooit in mijn leven een spel verloren.’
Hij bleef het maar opdreunen en begon zich de haren uit het hoofd te rukken.
‘Er kan maar één dit spel winnen, vriend,’ zei Roland V.
‘Een spel? Je noemt dit nog een spel? Het is een ramp! Het is mijn leven!’
‘Je kende de regels en de reglementen toen je je inschreef.’
‘Ja, maar dit is niet meer menselijk.’
Roland V zweeg en ontweek de smachtende blik van zijn tegenstander. Hij kende de regels maar al te goed. Hij had er drie weken over gedaan om ze te laten bezinken en ten slotte toch toe te happen. En er was nog geen seconde voorbijgegaan waarop hij zijn keuze niet had beklaagd.
‘Het is nu eenmaal zo. Je weet wat je te wachten staat.’
De man begon te huilen, wierp de handen ten hemel en riep:
‘Ze hebben mijn kleine jongen suikerziekte gegeven! Mijn kindje! Ze hebben hem opzettelijk geïnjecteerd met een ziekte! De monsters!’
Roland V dacht aan zijn eigen obstakels die hij en cours de route in dit spel had moeten overwinnen. Het gaf hem om een of andere, ziekelijke reden moed om ermee door te gaan en zijn schouders niet te laten hangen.
‘Dat is de grens! Meer kan ik niet aan. Ik moest al op mijn tanden bijten toen ze vorige week mijn huis zomaar verkochten! Een mens kan maar een bepaalde hoeveelheid pijn en leed aan!’
‘Je mag nog van geluk spreken dat ze niet nog een stapje verder zijn gegaan, makker. Je vergeet dat je hier in de kwartfinale zit. Je bent hier niet voor niets geraakt, maar het echte spel moet nog beginnen.’
‘Wel, ik geef me over. Ik geef op,’ jammerde de man. ‘Ze mogen mijn naam nu al in de beker graveren, want hier houdt het voor mij op. Ik ga mijn eigen kinderen niet laten lijden voor deze stomme wedstrijd.’
‘Het zij zo,’ zei Roland V en hij haalde zijn wapen boven, een elektrische schoksabel. ‘Ben je zeker van je zaak? Ben je er zeker van dat dit is wat je wilt?’
Roland V zag de sabel in zijn hand trillen. Hij gaf de tegenstander voldoende tijd om zijn beslissing te herzien. Meer nog; hij wilde dat de man zijn beslissing herzag want hij had niet veel zin om te doen wat hem te doen stond. Het zou de vierde keer zijn en net zoals in de vorige ronden zou zijn maag hem parten spelen en net zoals in de voorronden zou hij de kamp winnen, maar opgezadeld worden met een bijkomende handicap voor de halve finales. Roland V zuchtte luid en hield de sabel op de man gericht. Hij kwam dichterbij. Nog een metertje en het contact zou plaatsvinden en de man zou in rook en as opgaan. Roland V zei:
‘Je hebt nog steeds tijd om je te bedenken. Je kan nog steeds proberen winnen. Je kan nog een comeback maken.’
Beneden, in de gigantische lobby van het sporthotel, waren de reporters, de cameraploegen en de verslaggevers verzameld rond de al even gigantische balie. Achter de balie bevond zich het grote, immense scorebord, een elektronisch bord en plattegrond van de hele stad. Er waren nog een paar opflikkerende lichtjes te zien die zich voortbewogen. Twee van de lichtjes bevonden zich momenteel in één en dezelfde kamer. Tijd voor een confrontatie en een wedstrijd dus. De rest van de wedstrijd en de kwartfinales lieten nog wat op zich wachten en waren verspreid over de rest van de stad.
‘Het ziet ernaar uit dat Ben III het zal begeven, mensen,’ riep een stem door een microfoon. ‘We hebben een wedstrijd!’
Meteen lieten de verslaggevers hun koppen koffie staan, onderbraken de ordinaire gewone gesprekken en bestormden ze het plattegrondpaneel. In afwachting van het wedstrijdpunt staarden ze af en toe naar de jonge vrouw die de lobby was binnengewandeld om zich al in te schrijven voor het volgende tornooi. Het ging om een verzorgd en levendig meisje, met op het eerste gezicht geen problemen. Je zag de mannen en vrouwen denken: wat komt zo’n lief schepsel hier doen?
Lana VII trok zich weinig aan van het tumult in de lobby en had eigenlijk ook nog niet echt een idee wat er gaande was. Ze negeerde het enorme elektronische bord alsof het een uurrooster in een vliegtuighaven of lanceerbasis was, en stapte resoluut naar het hokje waar de inschrijvingen gebeurden. Daar trof ze een oudere vrouw aan die op de goeie, ouderwetse manier, een fiche opstelde van de verschillende deelnemers.
‘Goeie middag, komt u voor een inschrijving?’
‘Ik denk het wel,’ zei Lana VII.
‘Gaat u zitten. Let u alsjeblief niet op het tumult. We zitten net in een spannende fase in de kwartfinales. Hoe heeft u gehoord van het Tornooi?’
‘Ik heb een reclame gezien tijdens een nachtdroom.’
‘De klassieke manier dus,’ zei de oudere vrouw terwijl ze notities nam.
Nadat ze de meest belangrijke gegevens van Lana VII had genoteerd zoals naam, geboortedatum, maten, hersencapaciteit, protheses, implantaten, houdbaarheidsdatum en toekomstbeeld, ging de dame over tot de werkelijke vragenlijst met betrekking tot het Tornooi:
‘Heeft u kinderen?’
‘Ja, twee.’
‘Goed. Ze zijn nog in goeie gezondheid?’
‘Ja, allebei.’
‘Goed. U bent getrouwd?’
‘Ja.’
‘Goed. Een goed huwelijk?’
‘Zo goed als een huwelijk dat toestaat.’
‘Goed. U bent dus, mag ik stellen, vrij gelukkig?’
Lana VII keek op en fronste de wenkbrauwen.
‘Natuurlijk. Dat is de reden waarom ik hierheen ben gekomen, toch? Dat is de reden waarom ik me wil inschrijven in dit tornooi. Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest in mijn hele leven. Alles zit mee. Een leuke man, een nieuw huis, twee gezonde kinderen, een goedbetaalde baan en bovendien ook nog eens een gezond lichaam.’
‘Goed,’ resumeerde de dame. ‘Dan bent u inderdaad klaar om deel te nemen. U hebt geluk want er is net een plaats vrijgekomen. Het beste bewijs dat het u inderdaad allemaal meezit. We hebben een reservelijst met deelnemers, maar als u wil kan ik wel een plekje reserveren.’
‘Dat zou prachtig zijn!’
‘Wel, dan volstaat het gewoon de kleine lettertjes in het contract nog even na te lezen en het dan te ondertekenen. Daar, helemaal onderaan, met inkt en bloed.’
Lana VII kreeg het document onder de neus geschoven. Ze werd even afgeleid door het rumoer in de lobby. Een paar reporters waren aan het jouwen, een paar supporters waren de twee spelers in de kamer aan het steunen. Ze stonden in twee clans elk aan één kant van de lobby, opgedirkt met elektronische sjaals en borden, en riepen hen moed in:
‘Je kan het, Ben! Volhouden! Je bent er bijna!’
‘Komaan, Roland! Je bent nu al zover geraakt. Jij bent de winnaar. Jij gaat die medaille halen!’
Lana VII richtte zich tot het document voor zich. Ze las en herlas de laatste paragraaf waarin stond dat elke deelnemer nadrukkelijk afstand deed van zijn of haar rechten, en de organisatie of wedstrijdleiders de macht en volledige vrijheid gaf om haar leven in de war te sturen, te verpesten en zelfs te beëindigen. Er stond ondermeer in dat alles zeer geleidelijk zou gebeuren, stap per stap, ronde per ronde op de kwalificatietabel en dat de echte, pijnlijke en serieuze regels pas werden toegepast vanaf de kwartfinales. Lana VII nam de pen en aarzelde voor ze de punt in haar duim zou prikken en het hele ding met haar eigen bloed zou ondertekenen.
‘Is er iets?’ vroeg de dame. ‘U kan er nog steeds onderuit, hoor.’
‘Neen, helemaal niet,’ zei Lana VII, ‘Ik wilde gewoon nog even denken aan het moment waarop ik besloot mee te doen.’
Lana VII had voor het eerst over deze nationale competitie gehoord in een nachtdroom die werd bestuurd vanuit de overheid. Op een nacht werd haar normale nachtrust onbewust verstoord door een boodschap van hogere rang. Daarin werd, in de vorm van een soort reclamespot, het nieuwe spel of Tornooi aan het brede publiek kenbaar gemaakt. Een stille, fluisterende stem sprak haar in:
‘Leven is lijden en lijden… is een sport.’
Die ene zin had Lana VII volledig uit haar eigen droom losgemaakt en gaf de onbekende stem de mogelijkheid om het concept verder uit te leggen:
‘Wie de hele tijd ontzettend gelukkig is, is op zich niet meer zo gelukkig want geluk begint na een tijdje te roesten. Het leven van een mens is nu eenmaal gemaakt om op en neer te gaan, heen en weer. Het Tornooi gaat ervan uit dat een mens geboren wordt om enkele noodgedwongen beproevingen te doorstaan. Helaas wordt niet elke mens geconfronteerd met zulke barrières. Er bestaan mensen die fluitend door dit leven trekken, in tegenstelling tot anderen die van de ene mislukking naar de andere strompelen. Some folks lives roll easy, some folks stumble and fall. Wel, wie zich inschrijft voor het Tornooi zal een ander mens worden. Een rijker mens, een interessanter mens en vooral… een gelukkiger mens. Want: geluk bestaat enkel en alleen door ongeluk.’
Lana VII was die ochtend wakker geworden en had onmiddellijk beseft dat de stem in haar hoofd gelijk had. Meer dan zes jaar al leed ze een ongelooflijk gelukkig bestaan. Ze had nergens over te klagen gehad. Alles zat haar mee. Bovendien was Lana VII vroeger altijd al een competitor geweest. Ze blonk altijd en overal uit in diverse sporten zoals slasherball, virtueel jagen en goocheltennis. Altijd zocht ze wel de uitdagingen op. En in dat echte geluk dat haar omringde, zocht Lana VII altijd wel ergens een kleine wedstrijd. Of het nu ging om het zuiverste bloed bestellen of het ging om de verste virtuele reisbestemming, altijd maakte ze zich op voor een wedstrijd tegen haar man, haar kinderen en de rest van haar familie.
‘Zo, u bent nu officieel ingeschreven in het Tornooi,’ besloot de dame terwijl ze het ondertekende formulier van Lana VII weer aannam.
‘Ik heb nog een paar vragen,’ vroeg Lana VII.
‘Ja?’
‘Hoe bereid ik me het beste voor? Ik bedoel, hoe bereidt een deelnemer zich het beste voor om te winnen?’
Buiten het hokje was de spanning te snijden. De lichtjes flikkerden nog altijd op het paneel. De dame klasseerde het inschrijvingsformulier en glimlachte wrang.
‘Er zijn verschillende manieren om je voor te bereiden. Je hebt mensen die op hoogtestage gaan in het Zuiden van Afrika om daar aan den levende lijve de gruwel van het alledaagse bestaan te beleven en zich daartegen, als een test, verzetten. Maar je hebt evenzeer mensen die in hun eigen huishouden zelf barstjes in hun geluk gaan veroorzaken. Ze zoeken ruzies op, misdragen zich op hun werk of zorgen ervoor dat ze voor hun eerste wedstrijd begint, al geconfronteerd worden met een paar fikse tegenslagen. Ik ken een man die bijvoorbeeld opzettelijk een collega zwartmaakte zodat hij uiteindelijk werd ontslagen. Dat was een fikse tegenslag. Eigenlijk was het ook een geluk bij een ongeluk want daardoor kon hij zich met man en macht volledig concentreren op zijn eerste ronde in de tabel, maar tegelijk had het hem al wat sterker gemaakt.’
‘Ik weet niet of ik wel bestand ben tegen zulke tegenslagen.’
‘Dat weet je pas als je aan de wedstrijd begint, liefje,’ zei de dame. ‘En laat ons eerlijk zijn: dat is eigenlijk ook de reden om deel te nemen. Iedereen wil toch weten wat zijn of haar ultieme pijngrens is, nietwaar?’
Op datzelfde moment stond de dame op en nam ze haar nieuwste rekruut mee naar de lobby. In de kamer stonden de twee mannen, Roland V en Ben III nog steeds tegenover elkaar. De laatste was rechtop gekropen en bereidde zich voor op de laatste punten.
‘Hoe ben jij hier geraakt?’ vroeg hij Roland V. ‘Heb je geluk gehad in de achtste finales of heb je echt moeten knokken?’
‘Je zou kunnen zeggen dat ik geluk gehad heb,’ zei Roland V. ‘Ik moest het opnemen tegen een vent die ze echt bij de lurven hadden genomen. In de zestiende finales hadden ze hem al bijna helemaal murw geslagen door zijn vrouw vreemd te laten gaan met een besmette gigolo. En in de achtste finales, voor hij mij bevocht, kreeg hij af te rekenen met de sterilisatie of onvruchtbaarheid van zijn eigen dochter. Je ziet: hij kwam eigenlijk al gehandicapt aan de aftrap.’
‘En jij?’ vroeg de man tegenover Roland V bijna jaloers.
‘Ik heb mijn portie wel al gehad in de vorige ronden,’ verzekerde hij hem. ‘Wees daar maar zeker van. Ik heb al heel wat verloren. Je vergeet trouwens de kopstoten die je te verwerken krijgt bij het winnen van elke ronde.’
‘Ja, ik denk dat ik wel weet wat je bedoelt. En trouwens, nu we daar toch over bezig zijn, ik denk dat je het best, zowel voor mijn als voor jouw eigen goed, zo snel mogelijk afhandelt.’
‘Je bent er zeker van?’
‘Ja, doe het! Doe het nu! Ik heb tenminste de kwartfinales gehaald, nietwaar?’
Roland V nam de elektronische sabel weer op en schakelde het devies aan dat aan de riem rond zijn middel hing. Het zette de punt van het wapen op stroom. Er was zelfs een minusuul klein vonkje te zien. Behoedzaam trad hij naar voren en nam hij de ouderwetse schermershouding aan. Sierlijk stak hij de sabel naar voren en liet hij zijn pols gracieus hangen. Zachtjes ging hij door de knieën en wachtte af tot zijn tegenstander, Ben III, uiteindelijk het hoofd zou laten hangen. Toen dat gebeurde en hij zijn kin op zijn borst liet rusten, zei Roland V:
‘En garde!’
En met één steek raakte hij de verliezende kwartfinalist pal op de borst. Er klonk een dof en onheilspellend geluid waarna de onfortuinlijke een meter verder werd weggeslingerd en op de grond viel. Hij was op slag dood. Doodgeëlektrocuteerd. Meteen schakelde Roland V de sabel uit. Er ging een koude rilling over zijn rug en niet lang daarna was het zijn beurt om de hoek in te kruipen. Hij kotste er alles uit en kreeg af te rekenen met de zoveelste hindernis in het parcours naar de ultieme overwinning. Maar hij moest en zou kampioen worden. Hij was onoverwinnelijk.
In zijn hoofd zette hij een zoveelste streepje bij op zijn eigen, inwendige scorebord dat het ongeluk in zijn leven opsomde. De strijd, hij had ze bijna gewonnen. Hij had bijna de hoofdprijs binnengehaald!
‘Je ziet,’ zei de dame beneden in de lobby tegen Lana VII, ‘dat dit eigenlijk al een beetje een voorbereiding is voor je.’
Lana VII keek hoe hoe het lichtje op het paneel stopte met flikkeren. Een paar momenten later was ze getuige hoe het verkoolde lijk van de verliezende kwartfinalist naar beneden werd gebracht en werd afgevoerd doorheen de lobby. Vlak daarna verscheen Roland V ten tonele. Hij werd onmiddellijk belaagd door de horde reporters, fotografen en supporters. Hij moest ze als vliegen van zich afstaan. Ondertussen legde zijn coach, een zekere Mr. Kin, een handdoek in zijn hals.
‘Hoe voelt u zich, meneer Roland?’
‘Had u deze overwinning verwacht?’
‘Wat was uw tactiek? Een eerste reactie?’
Roland V bleef even staan en liet de menigte bedaren. Toen stak hij een hand op en zei:
‘Ik kan alleen maar mijn tegenstander feliciteren. Hij heeft een prima wedstrijd gespeeld. Het was kantje boordje, hij had evengoed kunnen winnen, maar uiteindelijk ging het om wie het meeste geduld had en wie het koelbloedigst was. Vandaag was ik de beste, maar dat wil niets zeggen. Ik heb goed gespeeld, maar ik ben bekaf. Dank u wel.’
Roland V probeerde met dit persbericht de massa achter zich te laten, maar ze bleven hem bestoken. Halverwege botste hij tegen Lana VII aan. De twee keken elkaar een moment lang aan, maar meer werd hen niet gegund, want er werd alweer aan zijn mouw getrokken en voor hij het besefte, werd Roland V tegen de glazen deur geduwd en onderworpen aan een tweede reeks vuurvragen.
‘Meneer Roland V, nog één vraag graag.’
‘Ik heb mijn verklaring gegeven, jongens…’
‘Hoe schat u uw kansen in in de halvefinale, meneer Roland V?’
‘Ziet u zich de finale halen en misschien dit hele tornooi winnen?’
Roland V besefte dat hij er niet onderuit kon. Hij manoeuvreerde zich tussen een paar mannen en antwoordde:
‘Dat kan ik echt niet inschatten, jongens. Ik speel dit spel van dag tot dag. Van ronde tot ronde. Ik kijk echt niet verder dan de volgende wedstrijd. Maar ik moet toegeven: het vooruitzicht op de hoofdprijs die alsmaar dichterbij komt, geeft me vertrouwen en energie. Ik denk dat ik dit kan winnen. Maar het komt er nu op aan om voldoende en snel genoeg te recupereren. Echt waar.’
Op dat moment vond Mr. Kin, de coach, het meer dan genoeg. Hij trad naar voren als een soort bodyguard en maakte de weg vrij.
‘Laat hem even wat op adem komen, jongens,’ riep hij. ‘Jullie hebben hem gehoord. Hij heeft een zware wedstrijd gespeeld. En hij moet weer klaar staan voor morgen. Bovendien moet hij nu eerst naar de check-up.’
Voor Roland V zich mocht verheugen op een lekker, warm bad, een shot amnesia en een diepe slaap, werd hij eerst nog opgewacht in de kelders van het spiegelgebouw. Daar stonden de officials hem in een kamer van twee op twee op te wachten, met naald en spuit. Een bloedcontrole.
‘Hallo jongens,’ zei Roland V opmerkelijk luchtig na zijn zware wedstrijd. ‘Wat wordt het vandaag?’
‘Je begint het al wat gewoon te worden, nietwaar Roland V?’
‘Het hoort bij de routine, zeker? Serieus, wat hebben jullie dit keer voor me?’
Een van de officials, gekleed in een zwart maatpak, haalde een spuit tevoorschijn en liet een paar druppels ontsnappen. Hij hield het vocht tegen het licht en zei:
‘Wat dacht je van een portie hepatitis A, B, C en D?’
‘Ik denk er het mijne van, maar ik hou me aan de regels. Waar willen jullie het?’
Zonder de vraag af te wachten, ging Roland V zelfverzekerd zitten op een krukje, sloofde zijn mouw op en wachtte af tot hij de prik zou voelen. Hij glimlachte. Het hoorde allemaal bij het voorspel, een beetje zoals boksers vroeger op persconferenties stoer bleven en elkaars oor afbeten. Het was een kwestie van uitdagen, zelfvertrouwen uitstralen en de wedstrijd al op voorhand beslechten. Roland V had nog geen idee wie zijn volgende tegenstander zou zijn, maar door zo bereidwillig en moedwillig zijn mouw op te stropen, had hij al een streepje voor. De eerste set leek al gewonnen. Roland V beet zelf niet eens op zijn tanden toen de prik kwam en de hepatitis een baan zocht in zijn bloed. Hij kon het allemaal wel hebben. Integendeel: het leek hem zelfs nog maar weinig uit te maken. De eerste injectie bij de aanvang van de eerste ronde had hem natuurlijk misselijk gemaakt. Hij had er drie nachten niet van kunnen slapen want wie liet zich nu opzettelijk uit vrije wil injecteren met de meest vreselijke ziektes? Wie haalde het in zijn hoofd om uit vrije wil te gokken op een beursgenoteerd bedrijf waarvan de aandelen in één dag tijd gekelderd waren tot amper 2 euro? Wie zou zoals Roland V alles op het spel zitten om een stomme wedstrijd te winnen, alleen maar omdat hij ervan droomde die hoofdprijs weg te kapen? Alleen: nu was het moment gekomen dat hij altijd al had gevreesd. Hij zat in de halve finale. De mietjes waren naar huis gespeeld. Het was tijd voor het echte spel. En Roland V wist het.
‘Die hepatitis is maar een opwarmertje, nietwaar?’
‘Goed geraden, Roland V. Je bent bij de les.’
‘Je begint de kneepjes van het vak al wat te kennen, he?’
Toch behield de kersverse halvefinalist zijn goed humeur. Wat kon hij anders doen?
‘Ik dacht het al. Waarmee gaan jullie me opzadelen? Mijn arme vader uit zijn lijden verlossen? Me laten verlammen zodat ik de kamp moet vechten vanuit een rolstoel?’
Er kwam geen antwoord.
‘Ik zit er nog niet eens dichtbij, he?’
De officials keken elkaar aan, tot er eentje zei:
‘Je beseft toch dat je in de halve finale zit, he Roland V? Dat is hier geen kinderspel meer, makker.’
‘Oké, wat is het dan?’
‘Je vrouw.’
‘Mijn vrouw? Wat is er met haar? Wat gaan jullie doen?’
In één ruk was Roland V opgestaan. Hij liet het niet onmiddellijk merken maar hij was in paniek. Voor het eerst sinds dit spel van start was gegaan, begon hij ervan te zweten. Hij wist dat ze alles konden doen. Hij had het contract getekend, inclusief de kleine lettertjes die beweerden dat ze hem vanalles en nog wat konden aandoen, alsook zijn nabije omgeving, familie en echtgenote.
‘Je wist dat dit moment er ooit zat aan te komen, Roland V.’
‘Je hebt het zelfs aan jezelf te wijten. Je had maar niet tot in de halve finale moeten geraken.’
Roland V keek om zich heen. Het zag ernaar uit dat hij geen hulp zou krijgen. Hij had zichzelf te verwijten. Hij had ervoor gezorgd dat het tot dit punt zou komen. Waarom had hij het gedaan? Die hoofdprijs…? Langzaam ging hij weer zitten en liet de gedachte tot zich doordringen dat hij nu niet enkel zichzelf, maar ook zijn vrouw in deze wedstrijd had betrokken. Een soort ziekelijk dubbelpartijtje. Al die tijd dat hij zich gespaard waande omdat de tegenslagen en injecties nog niet overdreven waren, wist Roland V dat ze alles hadden opgespaard voor deze halve finale. Zijn vrouw.
‘Wat… wat zijn jullie van plan met haar?’
‘Dat kunnen we helaas nog niet zeggen, Roland V. Het zou de verrassing bederven en het zou zijn effect niet hebben mocht je het nu al weten.’
‘Je kan toch iets zeggen!’ begon Roland V zijn stem te verliezen.
‘Het spijt me.’
‘Je kan niet zomaar zeggen dat je mijn vrouw iets zal aandoen en dan weer je staart intrekken. Ik heb het recht om…’
‘Je hebt geen rechten in dit spel, Roland V. Dat weet je.’
‘Ja, maar, ik moet toch weten wat het zal zijn.’
‘Wat wil je dat we zeggen, Roland V? We kunnen zeggen dat het gruwelijk en mensonterend zal zijn. Is het dat wat je wilt?’
Zonder het zelf te willen barstte Roland V in snikken uit. Het was sterker dan hemzelf. Als een hoopje stuikte hij in elkaar. Hij schaamde zich niet voor zijn tranen. Ook dat hoorde weer bij de voorbereiding, de trainingen voor de halve finales. De tranen, zijn maag die samenkromp, de hoofdpijn, de steken in zijn zij; de officials hadden er alles voor over om de deelnemer zo goed mogelijk te laten voorbereiden, zodat de toeschouwers een leuke halve finale zouden krijgen.
‘Kun je me dan ten minste inlichten wie ik moet bekampen?’ zei Roland V terwijl hij zijn tranen droogde.
‘Waarom wil je dat weten?’
‘Ik wil het weten! Oké?’
‘Goed. Zoals je wil. Hij heet Stick II en hij staat tweede op de wereldranglijst. Je kent hem wel.’
‘Jezus, Stick II?’
Hij kon het niet geloven. Dé Stick II! De man die in elke ronde van dit tornooi zowat ten dode opgeschreven was en al zeven ronden lang, van bij de preselecties, geconfronteerd werd met de meest waanzinnige voorbeelden van ongeluk, smart en leed. Stick II had zowat alles verloren wat er te verliezen was: zijn huisdieren, zijn ouders, zijn grootouders, zijn huis, zijn hypotheek, zijn zicht, zijn gehoor, zijn rechterarm en zelfs een paar organen. De man was verdomme een wandelend lijk, ten dode opgeschreven. En daar moest Roland V het dus tegen opnemen! Hij had geen schijn van een kans, dacht hij. Hij moest zelf niet eens aan de wedstrijd beginnen.
‘Je meent het,’ herhaalde hij. ‘Stick II! Jullie hebben erom gedaan, nietwaar?’
‘Waarom?’
‘Omdat het een finale avant-la-lettre is!’
‘Het is de loting, Roland V. We hebben niet gefoefeld of iets veranderd. Het is gewoon zo uit de bus gekomen.’
Hij zuchtte en stond op.
‘Hier stopt de rit dus voor mij.’
Een van de officials, een grappenmaker wellicht, liep naar de deur om hem buiten te laten.
‘Wie zegt dat? Een beetje zelfvertrouwen, he makker. In elk tornooi is er wel een verrassing. In elk tornooi sneuvelt er wel een reekshoofd. Je bent de underdog en underdogs liggen goed in de markt. Je zal alvast het publiek aan je kant hebben. Succes!’
En met deze aanmoediging verliet Roland V het gebouw.
Later die avond lag hij in bed, terwijl zijn coach Mr. Kin hem masseerde, of liever de huid zowat kapot kneep en hem een naalden- en spijkersessie gaf, en besloot hij maar half te trainen voor de halve finales. Tegen de muur hing een groot scherm waarop het nieuws van de dag te zien was: gruwelbeelden van kapotgeschoten soldaten in veertien verschillende oorlogen, zes nieuwe ziektes die waren overgewaaid van Mars, een honderdtal doden bij een natuurramp en nog meer van dat moois. Maar het hielp niet veel. Roland V wist dat dit alles hem niet zou kunnen voorbereiden op datgene wat de tornooileiding van plan was te ondernemen tegenover zijn eigen vrouw. Hij draaide zich op zijn rug en verzocht zijn coach er even mee op te houden zodat hij haar ten minste op de hoogte kon brengen. Het was nog niet te laat om een dagconnectie aan te vragen en dus zag Roland V zijn vrouw even later voor zijn geest verschijnen. Een interlokaal bewustzijnsgesprek.
‘Ja, lieverd?’
Haar stem klonk vertwijfeld en opgelucht tegelijkertijd.
‘Ik ben het. Je hebt me toch niet gezien in de kwartfinale?’
‘Neen, ik heb niet durven kijken,’ gaf ze toe.
‘Goed,’ zei hij opgelucht. ‘Je weet wat we hebben afgesproken…’
‘Maar toen ik hoorde dat je het had gehaald, heb ik naar de replay gekeken.’
‘Godver… ik wil niet dat je me ziet in de wedstrijd,’ zei Roland V omdat hij wist hoe pijnlijk het voor haar wel niet moest zijn om haar man zo te zien afzien. Daarom ook had hij haar opzettelijk nog niet ingelicht over alle gruwel die ze niet te zien had gekregen. De injecties achter de schermen, de vernederingen, de innerlijke kwellingen, de leugens, al de rest.
‘Ik…ik weet niet hoe ik je dit moet zeggen,’ begon hij te stamelen.
‘Wat is er, Roland V?’
‘Ik… heb het verknald.’
‘Waar heb je het over? Je hebt de halve finale gehaald! Nog even en je hebt de hoofdvogel afgeschoten.’
‘Ze gaan jou aanpakken, liefje,’ zei hij onzeker en voor de tweede keer die dag kon hij zijn tranen niet de baas. Hij zag hoe zijn coach, Mr. Kin hem misprijzend zat aan te kijken terwijl hij voorbereidingen trof om zijn pupil nog voor het slapengaan een korte kotssessie te ondergaan.
‘Mij? Waarom?’
‘Ze willen me treffen waar het het meest pijn gaat doen.’
‘Maar… wat zijn ze dan van plan?’
‘Ik weet het niet. Dat wilden ze niet zeggen. Ik weet alleen dat ze jou zullen gebruiken om mij te treffen. Jij bent mijn handicap voor de halve finale.’
Ze zweeg.
‘Je hebt nog niets vreemds gemerkt?’ vroeg hij voor de zekerheid.
‘Neen, ik denk het niet.’
‘Dan zal het nog moeten komen.’
Nadat ze voor die nacht afscheid hadden genomen van elkaar, kwam Mr. Kin weer op het bed afgestapt, met in zijn hand een soort spalk. Roland V kende de trucs al allemaal uit het hoofd. Om de eerste games van de volgende rondes zonder kleerscheuren door te komen zou de coach een lichamelijk letsel toebrengen zodat de pijn een essentieel onderdeel zou vormen en Roland V zich op een hoger niveau niet kon druk maken over wat er met zijn vrouw zou gebeuren. Ook het nieuws dat hij vanaf vandaag met alle mogelijke hepatitissen besmet was, zou naar de achtergrond verdwijnen door die oude truc van Mr. Kin.
‘God neen, Kin,’ bood Roland V weerstand. ‘Niet weer.’
‘Een primitieve pijn verdringt de echte pijn,’ zei de coach op zijn Oosters.
‘Oké, maar doe me een plezier. Neem een arm dit keer. Ik wil op mijn benen blijven staan.’
Zonder waarschuwing nam de coach de rechterarm vast, legde die op de rand van het bed en zette er toen zijn voet op. In één beweging brak hij met zijn volle gewicht twee botten in de arm. Roland V schreeuwde het uit, maar huilde voor het eerst die dag van blijdschap omdat hij wist dat hij de volgende uren meer aan die pijn zou denken dan aan zijn volgende wedstrijd.
De volgende week speelde Roland V zijn halve finale op diverse plekken en diverse tijdstippen. Men verloor hem geen seconde uit het oog en een paar keer ontmoette hij zijn tegenstander, Stick II, in het winkelcentrum bijvoorbeeld of bij de ombudsman. Wie van de twee de ander uitnodigde voor een ‘confrontatie’ in een van de vele kamers van het spiegelgebouw, had de beste papieren want die stond het sterkst, of beter gezegd: die had het meeste meegemaakt. Wie dan in die kamer het onderspit zou delven, stond de troostprijs te wachten: de dood, wat op zich de winnaar als een spoetnik naar de finale zou schieten.
Het zag ernaar uit dat Roland V uiteindelijk toch de finale zou missen. Stick II was een doordrijver, meer nog: de man leek een olifantenhuid te hebben en was letterlijk niet uit het veld te slaan.
Tot er een anonieme tip binnenkwam die aantoonde dat de man in kwestie doping gebruikte. Temidden van een ontmoeting in een café waar de twee mannen hun ongeluk trachtten te verdringen, gebeurde het.
‘Hoe staan de zaken ervoor?’ vroeg Stick II gespeeld luchtig. ‘Nog altijd niet van plan om op te geven?’
‘Ik ben geen opgever,’ zei Roland V maar onder het oog van de miljoenen kijkers wist hij dat hij zwart aan het liegen was.
‘Neen? Bewonderenswaardig,’ antwoordde Stick II. ‘Ik heb nochtans gehoord dat ze je vrouw in het spel hebben betrokken.’
‘Jij bent toch niet met haar vreemdgegaan?’ vroeg Roland V opkijkend.
‘God, neen! Dat niet, maar het zal wel erg zijn, neen?’
‘Ik weet niet. Ik heb er nog niets van gemerkt.’
Het was zo. Een week lang was Roland V opgezadeld met kleine ongemakken en tegenslagen, maar die grote klip, in de vorm van zijn vrouw, was nog niet aan hem verschenen. Ze leken het nog even uit te stellen. Terwijl Stick II, uit goeie bron vernomen, wel al twee gigantische opdoffers te verwerken had gekregen.
‘Hoe zit het met die beschuldiging van pedofilie, Stick?’ vroeg Roland V op zijn beurt luchtig.
‘Het is beter dan die geruchten die over mij de ronde doen over doping.’
‘Ach ja,’ zei Roland V en net toen hij wilde beginnen over de vermeende dopingaffaire werden de geruchten in daden omgezet toen zonder waarschuwing een paar officials en scheidsrechters bij hen kwamen staan met de mededeling dat Stick II werd gediskwalificeerd.
‘Hoe bedoel je, man? Laat los! Laat me spelen!’
Maar het had geen zin meer. Roland V wist niet of hij nu een gat in de lucht moest springen omdat het ernaar uitzag dat hij in de finale zat, of mdedeleven moest voelen omdat zijn tegenstander niets anders had gekund dan naar de verboden middelen te grijpen.
‘Stick II, u wordt uit de wedstrijd gezet op beschuldiging van doping, in de vorm van regelmatig gebruik van opbeurende en oppeppende middelen zoals Prozac en andere vormen van anti-depressiva.’
Toen Roland V samen met Mr. Kin in zijn hotelkamer al zijn overwinning aan het vieren was, kwam hij nog te weten dat Stick II al het hele tornooi zo uitzonderlijk presteerde en alles kon verdragen omdat hij gewoonweg geen hart meer had. De man had een kunsthart laten plaatsen en daarbovenop had hij zich geregeld suf en gevoelloos gesnoven dat het hem allemaal niets meer uitmaakte. Wat er nu te gebeuren stond, wist Roland V niet, aangezien het de eerste keer was dat iemand uit het Tornooi was gezet.
‘Wat nu?’ vroeg Mr. Kin toostend. ‘Moet je hem nu niet doden?’
‘Ik weet het niet,’ zei Roland V. ‘Ze hebben hem meegenomen voor ondervraging. Hij zal al zijn premies, sponsordeals en medailles terug moeten inleveren, denk ik. Dat op zich is al een stuk erger dan de dood, neem ik aan. Ik bedoel, hij zal aan de schandpaal worden genageld.’
‘Ja, maar op die manier komt hij er makkelijk vanaf. Het reglement wordt nu niet toegepast.’
Maar er was iets anders dat Roland V bezighield. Zijn vrouw. Door deze plotse onderbreking en opgave, hadden ze die factor nog niet aangewend. Het zou dus iets worden voor in de finale. Tenzij ze met nog iets beters op de proppen konden komen. Zonder het zelf te willen bleef Roland V zich afvragen in welke vorm ze zijn vrouw als obstakel hadden ingeschakeld. Het prikkelde hem; het zette hem aan het denken en vooral: hij werd ongelooflijk nieuwsgierig. Meer nog: een tweede opgave in de finale zou hij niet aankunnen. Hij moest het weten. Natuurlijk zouden ze nooit het risico willen nemen om een finale zonder spanning en actie af te leveren.
Toen Roland V dus die dag uit het hokje van de officials kwam, waarbij een vorm van hersenvliesontsteking bij hem werd ingeplant en ze hem als vrijwilliger hadden aangemeld voor een geheime oorlogsmissie op Venus, keek hij vooral uit naar dé ingreep: zijn vrouw. Hij kon bijna niet wachten om zijn opwachting te maken in de finale. Als een bokser stond hij als het ware in zijn hoekje touwtje te springen, klaar om met alles en iedereen de grond aan te vegen.
Maar nog voor Roland V zijn tegenstander in de finale voor het eerst te zien kreeg, wist hij hoe laat het was. Hij wist hoe ze zijn vrouw hadden ingeschakeld. Hij liep het spiegelgebouw binnen, uitgerust met de elektronische sabel aan zijn heup, op weg naar een kamer waar hij een eerste game zou uitvechten. Maar halverwege de lobby zag hij haar. Zijn vrouw! Ze was op post. Ze hadden haar inderdaad in de strijd geworpen, alleen niet zoals Roland V het verwacht had. Ze stond namelijk in de groep van de volgende deelnemers!
‘Mijn god, neen!’ riep Roland V uit.
Hij liep op haar af en tikte haar op de schouder.
‘Lana VII!’
‘Liefje, wat doe jij hier? Moet jij je niet voorbereiden op de finale?’
‘Wat doe jij hier? Zeg me niet dat je… je hebt ingeschreven?’
Ze keek hem beneveld en angstig aan.
‘Jawel.’
‘Neen!’
Hij nam haar stevig vast en drukte haar boezem tegen zijn borst aan, alsof hij nu al naar dat gevaarlijke oorlogsfront moest vertrekken. Alsof hij haar nu al had verloren, of liever: alsof zij hem nu al had verloren. Maar het was zo. Hij had de finale al verloren. Dit zou hij nooit te boven komen, dacht hij. Ze hadden hem genekt. Deze achterstand zou hij in geen week meer kunnen ophalen. Hij voelde zijn hart wegteren. Hij was op. Hoe kon ze hem dit aandoen? Wat stond er haar allemaal niet te wachten? Haar leed zou het zijne worden. Het zou zijn ondergang worden. Het zou hem de hoofdprijs kosten.
‘Waarom?’
‘Ik had een nachtdroom waarin…’
Maar Roland V hoorde de rest al niet meer. Hij wist genoeg. Een nachtdroom. Zo hadden ze het dus gedaan. Hij wist natuurlijk ook wel dat er opperste geheimhouding werd verreist van de deelnemers. Lana VII kon hem dus niet hebben ingelicht over haar inschrijving. Hij liet haar los en zag haar bezorgde blik.
‘Liefje, je kunt dit nog altijd winnen, hoor!’
‘Vergeet het,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Ik heb verloren. Ik heb jou verloren! Aan dit ellendige spel!’
‘Niet waar! Je kan het!’
‘Ach, hou op.’
Hij gaf haar een laatste kus en keek haar nog een laatste maal aan. Net toen hij op het punt stond er de brui aan te geven en in de witte kamer tegenover zijn tegenstander op de grond neer te zakken en om genade te smeken, keek hij op. Verrek: ze had gelijk. Hij was geen loser. Hij was een winnaar. Hij mocht één zaak niet vergeten. De hoofdprijs. De beloning.
‘Je kan het, liefje. Ik geloof in je!’
Hij knikte en zocht daarna de weg doorheen de drummende massa van reporters naar de bovenste verdieping. Toen hij in kamer 365 aankwam, stond zijn tegenstander, een gebroken oude man, al op hem te wachten. Roland V kende zelfs zijn naam niet. Misschien maakte dat ook allemaal niet meer uit. Het voornaamste was dat de oude man amper nog op zijn benen kon staan. Hém hadden ze helemaal leegeplunderd, dacht Roland V. En tegelijk dacht hij: dit kan ik nooit winnen. Een oude man die ondanks al dat leed nog altijd de moed vindt om me hier te staan opwachten, moet wel een heel bijzondere sportman zijn.
‘Ik ben Roland V,’ stelde hij zichzelf voor.
‘Ik… ik ben niemand meer,’ stamelde de oude man. ‘Ik ben een nietsnut. Ik heb geen enkele betekenis meer in dit leven. Ik heb niets meer.’
‘Je hebt bijna deze wedstrijd gewonnen,’ zei Roland V en op dat moment dacht hij er zelfs aan om hem de finale te schenken. Misschien zou hij dan niet gedood worden en konden hij en Lana VII toch nog ontsnappen en op een lang verdiende vakantie gaan. En zo hoefde zij ook niet deel te nemen aan de volgende aflevering van dit tornooi. Maar toen dacht hij aan de beloning, de prijs, de beker.
‘Ik denk niet dat ik het haal,’ pruttelde het mannetje tegen. ‘Ik kan niet meer. Ik heb kanker, alle mogelijke ziektes en ze hebben me ook nog eens halfdood bestraald met radioactief materiaal. Het maakt eigenlijk niet uit of ik nu win of niet; dood ga ik toch. Ik ben eigenlijk al blij dat ik het gehaald heb. Met de centen en het prijzengeld van de finale kunnen mijn vrouw, mijn kinderen en kleinkinderen een tijdje verder leven. Ik heb tenminste niet voor niets geleefd, geleden en gevochten.’
Roland V had niets meer. Hij kon niets meer zeggen. Het was zoals het was. Het was de waarheid. Wat restte hem ook nog? Maar nog voor hij zelf door de knieën kon gaan, stuikte het mannetje al tijdens hun eerste kamp neer. Het was niet zozeer een bewuste beslissing, dacht Roland V. Het was eerder een kwestie van niet meer kunnen. De handdoek werd in de ring gegooid.
‘Wat doe je nu?’ vroeg Roland V bijna met spijt.
‘Ik geef op. Je hebt gewonnen. Jij hebt het grootste tornooi van de wereld gewonnen. Ik gun het je. Je hebt het verdiend!’
‘Maar ik wil niet winnen,’ jammerde Roland V ineens.
Maar terwijl hij het zei, was hij toch trots op zichzelf dat hij had volgehouden. Een of twee seconden langer dan deze oude, gebroken man. Dat wilde toch iets zeggen. In gedachten zag hij zijn vrouw Lana VII al een gat in de lucht springen, net als de reporters die live verslag zouden uitbrengen.
‘We hebben een winnaar! Roland V heeft deze week de zesendertigste editie van het Tornooi op zijn naam geschreven! Na zijn schitterende overwinningen in de achtste en kwartfinales moest hij het opnemen tegen de topfavoriet Stick II, maar ook daar ging hij losjes overheen. In de finale werd een keiharde, gemene bikkelharde strijd verwacht, maar de kijkers bleven wat op hun honger zitten want al tijdens de eerste kamp hing Rolands tegenstander in de touwen…’
Roland V nam de uitgestoken hand van de oude man aan en trok hem op.
‘Ik zal er je eeuwig dankbaar voor zijn, jongeman,’ smeekte de man met een blik op de sabel.
‘Ik weet niet of…’
‘Je moet het doen!’
‘Ik dacht dat de verliezende finalist geen troostprijs kreeg, maar gratie?’
‘Ik wil geen gratie! Ik wil die troostprijs en wel nu! Doe het!’
‘Neen.’
Maar met het laatste restje moed en wanhoop hees de oude man zich omhoog en nam hij de punt van de elektronische sabel vast terwijl hij met zijn andere hand, worstelend met Roland V die hem van zich af wilde houden, de stroom aanschakelde. Roland V wilde nog ingrijpen, maar het was te laat. Het oude ventje greep de arm die niet de zijne was en bracht de sabel in één beweging tot bij zijn voorhoofd. Zonder nog iets te zeggen, drukte hij de punt als een askruisje tegen zijn huid en werd hij dood geëlektrocuteerd.
‘Proficiat!’ klonk het van overal uit de boxen en de schermen in de kamer. Roland V keek naar buiten door het grote, brede raam en zag een gigantisch scorebord voorbijdrijven in de lucht. Hij las zijn eigen score en uitslag ervan af en liet de verliezende namen allemaal stuk voor stuk aan zich voorbijgaan. De top tien kon hij nog bijhouden, maar de rest van het peloton was hij allang vergeten. Toen hij naar beneden keek, zag hij de menigte op straat, voor het grootste deel om hem te feliciteren, maar er waren ook een paar portestgroepen bij die dit hele verderfelijke spel een gebrek aan normen verweten.
‘Het is tijd voor de prijsuitreiking, Roland V!’
Als een koning daalde de winnaar door de gangen, de trappen en de lobby over een rode loper naar buiten waar de beker hem al stond te wachten. Zijn hart klopte dubbel zo hard.
‘Nog een geluk dat ik geen speech hoef te geven,’ dacht hij nog.
Ergens halverwege passeerde hij zijn vrouw Lana VII die naar hem knipoogde en gebaarde dat ze van hem hield en altijd wel van hem zou houden. Roland V kreeg het moeilijk en verloor bijna de controle over zijn spieren. Maar hij moest volhouden. Hij moest als een echte gladiator het hoofd hoog houden en zijn eer in ontvangst nemen. Dus liep hij gestadig door en genoot van de schouderklopjes, de handtekeningen die hij onderweg uitdeelde en de bombastische fanfare die hem muzikaal begeleidde tot het kleine, in elkaar gebokste podium waarop de grote beker met de grote oren stond. Het was een gouden beker waarin de vijfendertig namen van de vorige winnaars in stonden gegraveerd. Daar aangekomen schudde Roland V de hand van de notoire organisator en bedenker van het spel. Hij keek de massa in en merkte zijn coach op. Jammer dat hij die niet meer zou kunnen bedanken.
Toen kreeg hij de beker overhandigd. Hij nam hem met beide handen beet en stak hem als een krijger de lucht in. Het publiek barstte los in luid applaus en gefluit. Roland V besefte dat dit zijn gloriemoment was. Hij kuste de beker en dacht aan de eeuwige roem die hem dit alles zou opleveren.
Toen hield hij de beker voor zich uit en keek hij nog één keer naar zijn vrouw Lana VII.
‘Mijn god,’ stond het hem ineens bij. ‘Dat ze dit moet aanzien maakt niet deel uit van mijn ongeluk, het maakt deel uit van haar voorbereiding! Mij aan het werk zien en de hoofdprijs zien krijgen, is een test en haar eerste handicap voor haar eerste ronde!’
Het werd hem ineens allemaal duidelijk. Er zouden bij Lana VII geen injectiespuiten aan te pas komen bij de aanvang van haar eerste ronde van het Tornooi. Dit volstond.
‘Oké, dan,’ besloot hij achteloos. ‘Als het zo moet, dan is het maar zo.’
En met gesloten ogen zette Roland V, winnaar van het Grootste Tornooi, zijn lippen aan de gouden kelk en dronk in één teug het vergif op.
Een paar momenten later kreeg hij zijn beloning en hoofdprijs.
Sluit me alsjeblief eens op in je geheugen, alsjeblief?
Het was niet zo dat Rik Harris een schaduw of een grijze duif was; integendeel, hij was de gewiekste huis-aan-huisverkoper die de firma Human Interest ooit had gehad. Harris werkte al twee jaar in het bedrijf en had een schijnbaar onuitwisbare indruk nagelaten op zijn baas tijdens zijn sollicitatiegesprek. Vooral zijn diplomatische karakter, in combinatie met zijn zachte koppigheid, had hem gebracht waar hij thuishoorde. Hij was een van de top vijf verkopers in de sectie Pépé’s, oftewel Persoonlijkheid Pakketten. En toch had Rik Harris de indruk dat men hem over het hoofd zag. Dagelijks. Een onuitwisbare indruk was misschien wel wat teveel van het goede. En met men bedoelde Rik zowat iedereen: van de secretaresses, zijn baas, zijn collega’s tot en met zijn klanten. Hij wist voor de zoveelste keer hoe laat het was toen hij die ochtend in het kantoor van zijn baas Honter zat.
‘Hoe staan de zaken ervoor, Harris?’
‘Het gaat goed,’ zei Harris hoewel hij niet graag pochte over zichzelf.
‘Hoever sta je met de introductie van die nieuwe etherische persoonlijkheid?’
‘Het slaat nog niet echt aan, meneer,’ zei Harris naar waarheid. ‘Maar dat wil niets zeggen. Toen we met die nieuwe reeks creatieve persoonlijkheden begonnen en we die op de markt brachten, moest men er ook niets van weten. Men was nog steeds in de ban van de marketeers en managers. En we weten allemaal hoe het die pakketten zijn vergaan. We zitten nog altijd met een stock van hier tot in Eneris.’
‘Je hebt gelijk, Harris,’ zei Honter terwijl hij op zijn desktopscherm een staaltje bekeek van het nieuwste prototype van een psychotische persoonlijkheid. ‘Je hebt donders gelijk. Het gaat allemaal zo snel tegenwoordig. Het ene moment is de feministische persoonlijkheid weer helemaal in, het andere moment moeten het weer allemaal macho’s zijn. Ik snap het soms ook allemaal niet meer. Maar zeg me eens, Harris, hoe gaat het me de kinderen?’
‘Zeer goed, meneer,’ zei Harris. ‘Ze ontwikkelen momenteel hun eigen persoonlijkheid.’
‘Goed, goed,’ zei Honter afwezig omdat hij nog steeds in de ban was van het voorbeeld van de psychoot. Op het scherm zag je een man ineens woedend worden en zich afreageren door een computer door het raam te gooien. ‘Een echte persoonlijkheid?’
‘Dat mag ik hopen, meneer. Ik denk dat ze nog wat te jong zijn om een pakket uit te testen.’
‘Goed, goed,’ herhaalde Honter weer. ‘Ze hebben nog de tijd, he? Wat zijn het nu weer? Twee meisjes?’
‘Een jongen en een meisje,’ zei Harris en hij vermeldde er voor de twintigste keer hun leeftijd en naam bij, maar hij wist dat het boter aan de galg was. Hij wist dat Honter geen oor had en dat zulke zaken nooit bij de baas bleven hangen. Honter was de enige –behalve Harris- in het bedrijf die zelf nog nooit een eigen persoonlijkheid pakket had uitgetest. Hij had met zijn eigen persoonlijkheid genoeg: strak, zakelijk en koel. Harris deed dan ook geen moeite meer om de namen van zijn kinderen te herhalen. Maar die ochtend brak zowat zijn klomp toen hij Honter hoorde vragen:
‘Weet je, Harris, ik ken eigenlijk nog altijd niet je achternaam.’
‘Harris,’ zei Harris. ‘Dat is mijn achternaam.’
‘Neen! Werkelijk! Dat meen je niet? Ik dacht dat Harris je voornaam was.’
‘Neen,’ zei Harris die het wel kon weten. ‘Harris is mijn achternaam. Ik heet Rik. Rik Harris.’
‘Wel heb je ooit, Rik. Mag ik je Harris blijven noemen, Harris?’
‘Wat u maar wilt, meneer.’
Maar Harris staarde naar zijn schoenen. Hij had dit gesprek al eens eerder gevoerd. Meer nog, hij had het al meer dan tien keer gevoerd. Meer bepaald: elke maand, het moment waarop hij zijn cijfers kwam afgeven in dit kantoor en dit gesprek voerde, moest hij zijn baas overtuigen dat Rik zijn voornaam was en Harris zijn achternaam. Het bleef gewoonweg nooit hangen. Hij, Rik Harris, bleef nooit hangen.
‘Meneer?’ vroeg hij voorzichtig.
‘Ja, Harris.’
‘Ik werk hier al twee jaar. Ik voel me hier goed, begrijp me niet verkeerd, maar ik heb soms het gevoel dat ik niet genoeg betrokken ben bij de zaak.’
‘O?’
‘Ja.’
‘Waar wil je heen, Harris?’
Om een of andere reden wist Harris dat Honter zijn voornaam alweer was vergeten. Dat was niet zo verwonderlijk, net zoals het niet te verwonderen was dat zijn collega’s zijn verjaardag nog altijd niet op de digitale kalender hadden gezet, dat ze niet wisten dat hij de enige was die met een oude shuttle vloog en dat hij in de top vijf zetelde van de Pépé’s.
‘Nergens, meneer,’ zei Harris en hij stond op.
Misschien moest hij maar eens een van die Persoonlijkheid Pakketten bij zichzelf inplanten. Zo zou hij er op zijn minst zeker van zijn dat zijn persoonlijkheid zou blijven plakken. Want zoals het er nu naar uitzag, was Rik Harris, na twee jaar, nog altijd een spook, een geest, een nobody.
Die dag zat Harris voor zijn zesde huisbezoek tegenover een vent die een opvliegend karakter had besteld. Hij had de hele boel twee maand geleden betaald en een maand geleden laten inplanten, en Harris was de man die moest nakijken of het pakket goed functioneerde. Hij zat voor de man in kwestie en overliep een vragenlijst.
‘U heeft dus geen grote klachten, meneer Olson?’
‘Niet speciaal, neen. Ik had het me wel iets heviger voorgesteld,’ antwoordde de man. ‘Maar eigenlijk valt het best mee. Ik heb hooguit een paar borden en glazen kapot gegooid en een paar keer heel luid geroepen, maar het is niet alsof ik mijn vrouw al heb geslagen of verkracht.’
‘Dat is niet de bedoeling, meneer Olson,’ zei Harris met een flauw lachje. Hij keek naar de volgende vraag, maar zijn klant voegde eraan toe:
‘Ik ben evenwel heel tevreden met het resultaat, als ik eerlijk mag zijn. Weet u, vroeger zou ik bij het minste in mijn schelp gekropen zijn. Ik zou het allemaal maar opgekropt hebben en als een deurmat over me heen hebben laten gaan. Ik zou er een tumor van gekregen hebben en het zou mijn hele leven en systeem hebben verpest. Maar nu, door dat agressie-pakket kan ik tenminste wat stoom afblazen. Het geeft me weer vrijheid; ik spuug het eruit, ik klop met mijn vuist tegen de muur en ik schop tegen een paar dingen, maar daarna is het gedaan en kom ik tot rust.’
‘Dat is de bedoeling,’ zei Harris. ‘Wij, van Human Interest, willen dat u zich door een pakket beter in uw vel gaat voelen. Letterlijk en figuurlijk. De natuur heeft een mens een persoonlijkheid gegeven, maar dat betekent nog niet dat dat uw meest natuurlijke persoonlijkheid is. Ik zal u nu een paar vragen stellen met betrekking tot uw lichaam en de respons die het geeft op die agressie. Het kan namelijk zijn dat we de dosis nog wat moeten bijstellen omdat uw lichaam en hart te hevig reageren waardoor de kans op een hartinfarct of een zenuwinzinking te groot is.’
‘Natuurlijk,’ zei de man die Olson heette. ‘Maar als u het niet erg vindt, wil ik wel eerst eens bellen naar mijn vrouw. Ze heeft me gezegd dat ze nog wat boodschappen moest doen, maar het is nu al na vijven en ik begin me eerlijk gezegd een beetje zorgen te maken.’
Harris hield zijn vragenlijst klaar en zag hoe de man zijn vrouw opspoorde met zijn zender. Het gesprek begon vredig, maar al snel werd Harris duidelijk dat de dosis agressie in het Persoonlijkheid Pakket te groot was. De man schoot uit zijn kraam, vervloekte zijn vrouw en begon tien minuten lang te tieren en dingen kapot te gooien. Op een gegeven moment kwam het zelfs zo ver dat Olson zijn schoen uitschopte en als hamer gebruikte om tegen zijn eigen hoofd te slaan. Het was ten slotte Harris die hem weer op het appel riep. Traag en met een zwetend voorhoofd kwam de man voor hem zitten.
‘Sorry dat je dit moest zien.’
‘Ik ben blij dat ik het heb gezien,’ zei Harris. ‘Dat bespaart me een paar vragen.’
Rik Harris begon de helft van zijn vragenlijst te schrappen en aan het eind vulde hij in het laatste hokje in:
‘Een evaluatie is aangeraden.’
Aan het einde van het gesprek trachtte Harris nog even de mogelijkheid aan te kaarten om over te schakelen van een Agressie Type 1 naar een Agressie Light, maar de man hield voet bij stuk (een deel de verdienste van het nieuwe pakket) en wilde de agressie in zijn lijf blijven voelen. Toen hij Rik Harris buiten liet, schudde hij hem de hand en zei:
‘Bedankt om langs te komen, meneer…?’
‘Harris,’ zei Harris. ‘Rik Harris.’
‘Harris? Ik dacht dat je anders heette.’
‘Neen, ik heet wel degelijk Harris,’ hield Harris met een venijnig lachje vol.
‘Wel, ik wil je bedanken, Harris. Dit heeft mijn leven veranderd. Jij ziet eruit als een keurige, evenwichtige perfecte persoonlijkheid. Jij bent een wandelende reclame voor jullie producten, zeker?’
Harris glimlachte alleen maar. Hij had geen zin om over zijn eigen aangeboren persoonlijkheid te beginnen. Waarom zou hij ook? Als hij dat zou doen, dan zou hij afbreuk doen aan het bedrijf waarvoor hij werkte. Hij kon zijn eigen persoonlijkheid dus maar aanwenden als reclame, ook al was zijn persoonlijkheid hem aangeboren, niet ingeplant.
‘Je hebt kinderen, he?’
‘Ja,’ zei Harris.
‘Ja, dat weet ik nog uit ons eerste gesprek toen we het contract hebben getekend. Wat was het nu weer? Een tweeling?’
‘Een jongen en een meisje. Ze schelen twee jaar.’
‘Welwel, waarom zat ik nu de hele tijd met die tweeling in mijn hoofd? Een mens heeft soms een bepaald gedacht over een mens, he?’
‘Ja.’
‘Zeg, wat met de verzekeringen, Floyd?’ vroeg de man opeens.
‘He?’
‘Wat als ik mijn hand breek als ik weer maar eens tegen een muur mep? Wat gebeurt er dan? Wordt dat vergoed door de verzekering van Human Interest of wordt dat op mijn rekening gezet? Wie is eigenlijk verantwoordelijk? Ik of jullie?’
‘Wel…’
Harris probeerde zich te concentreren, haalde een paar paragrafen in zijn hoofd boven uit het standaardcontract dat hij de man twee maand geleden had laten tekenen. Maar hij kon het niet. Waarom had die man hem ineens zonder veel aanleiding Floyd genoemd? Waar kwam die naam Floyd vandaan? Hij heette Harris, Rik Harris!
‘Ik…’
‘Je hoeft het me nu niet te vertellen, Floyd,’ zei Olson. ‘Ik zal het wel horen als het zover is. Zoals ik het bekijk, heb ik de zaken toch niet meer in de hand, nietwaar? Ik leef vanaf nu op de rand. Maar het voelt goed. Het is een bevrijding.’
Harris werd zachtjes buiten geduwd, maar het lag niet in zijn persoonlijkheid om het hierbij te laten. Hij was niet alleen een huis-aan-huisverkoper van persoonlijkheden, hij was een opvolger, een buddy die er zowel bij de verkoop als bij de installatie, de operatie én de opvolging op toezag dat alles naar behoren verliep. Een beetje zoals een reisbegeleider naar Antros dag en nacht betrokken bleef bij de trip van zijn klanten.
‘Ik zal het nakijken, meneer Olson,’ zei Harris.
‘Oké, geen probleem, Floyd.’
Harris wilde doorlopen, zich niet meer omdraaien en zich concentreren op de twee volgende klanten van die dag, maar hij kon het niet laten. Het werd hem te veel en het was de eerste keer dat zijn natuurlijke persoonlijkheid –evenwichtig en diplomatisch- werd verstoord. Hij kon het toch onmogelijk hierbij laten? Hij heette Rik Harris! Hij kende geen Floyd. Oké, het was de moeite niet om er een staatszaak van te maken, maar hij was en bleef de contactpersoon voor Olson en dus moest hij de puntjes wel op de i zetten. Met een flauwe glimlach draaide hij zich om.
‘Weet u, het is trouwens Harris. Niet Floyd.’
‘Wie is het?’
‘Wie is wat?’
‘Wie is Harris?’
‘Ik.’
‘Ik snap het niet, Floyd. Waar heb je het over?’
‘Ik zeg je dat ik niet Floyd, maar Harris heet. Rik Harris.’
‘Ja?’
‘Ik heb je daarnet toch net mijn naam gezegd?’
‘Ach ja, vergeten wellicht.’
De man bleef hem even stomverbaasd aankijken. Harris zag dat hij zich op gevaarlijk terrein begaf. De agressie-factor in het bloed en de hersenen van Olson begonnen te ratelen en kwamen in beweging. Hij moest opletten.
‘Wat je maar wil, Floyd. Ik wil je best Harris noemen, hoor…’
‘Dat is het net,’ zei Harris. ‘Ik wil dat je me zo noemt en niet Floyd.’
‘Luister,’ begon Olson lichtjes geïrriteerd en op het punt om ineens uit zijn kraam te schieten. ‘Is dit weer een van die vragen van je, Floyd? Is dit een test? Een test om te zien of ik weer ga beginnen flippen en te zien of dat spul van jullie zijn effect niet gemist heeft? Wel, ik kan je vertellen dat het ding werkt, hoor. Ik heb er namelijk genoeg van. Ik bedoel, je komt me hier lastigvallen in mijn eigen huis terwijl mijn vrouw alsmaar wegblijft en niet meer terugkomt, en dan heb je nog het lef om me uit te dagen ook. Wel, als je nog lang in mijn buurt blijft rondhangen, zal ik je eens een staaltje tonen van dat Agressie Type 1. Je zal dadelijk merken hoe effectief dat spul wel is.’
Harris maakte zich uit de voeten. Hij voelde zelfs niet de behoefte om te beseffen dat dit een zoveelste Persoonlijkheid Pakket was dat werkte. Er leek iets anders mis te zijn. Er was iets mis met zijn eigen persoonlijkheid. Meer bepaald: hij leek er gewoon geen te hebben!
Diezelfde avond ging hij, voor hij naar huis vloog, langs op kantoor. De meesten hadden al uitgecheckt voor het weekend. Harris trof er alleen nog de schoonmaakploeg aan, de twee robozuigers, en een oudere vrouwelijke collega die in haar kantoor zat te snotteren. Harris klopte zachtjes tegen de openstaande deur en vroeg:
‘Wat scheelt eraan, mevrouw Nipkin?’
‘Oh, Harris. U bent het.’
Harris glimlachte. Meteen ging er een zucht van opluchting door zijn lichaam. Ze had hem Harris genoemd! Het was een opsteker van jewelste. Er was dus toch nog iemand die zich hem leek te herinneren.
‘Ja, ik ben het,’ zei Harris en hij moest zich inhouden om eraan toe te voegen: ik ben het, Rik Harris.
‘Het zit me niet mee,’ ging mevrouw Nipkin verder.
‘O?’
‘Neen, helemaal niet. Ik denk dat ik te snel ben overgeschakeld op die emotionele pakketten.’
‘O, jeetje,’ zei Harris omdat hij wist wat dat te betekenen had. ‘U hebt toch vier weken gewacht, mag ik aannemen?’
‘Wel…’
Het was duidelijk dat mevrouw Nipkin er helemaal ondersteboven van was. Het gerucht deed al een tijdje de ronde dat Nipkin verslaafd was aan de pakketten. Ze had ze allemaal één voor één uitgetest, omdat ze zogezegd moest weten wat ze verkocht en waarmee ze de baan opging, maar de laatste tijd volgden die persoonlijkheden elkaar zo snel op, dat de incubatietijd van vier weken wachten niet meer werd gehaald. Zo was het dat mevrouw Nipkin in de laatste maand al drie verschillende persoonlijkheden had opgenomen. Ze leed aan een meervoudige persoonlijkheid.
‘Ik weet dat de seksueel gefrustreerde persoonlijkheid nog niet volledig was uitgewerkt toen ik het onderdanige, huiselijke karakter liet installeren. Dat gaf al een paar problemen thuis, ziet u. Maar nu is daar ook nog eens de impulsieve persoonlijkheid aan toegevoegd en ik weet met mezelf echt geen raad meer, Harris.’
‘Alsjeblief… noem me maar gewoon…’
‘Oké,’ ging mevrouw Nipkin verder. ‘Ik zal het zeggen waarop het staat, meneer Floyd. Ik heb het gevoel dat die persoonlijkheden mij aan het overmeesteren zijn.’
‘Wacht ’s even,’ zei Harris en hij deinsde achteruit.
Maar mevrouw Nipkin stond op en kreeg een soort helder licht in haar ogen. Ze leek er compleet door te zitten, maar niettemin vond ze toch de kracht om te beantwoorden aan de lokroep van haar drie persoonlijkheden. Ze kwam op Harris af en greep zijn handen vast.
‘Meneer Floyd…’
‘He, wat is dit?’
‘Zou je het erg vinden mocht ik je oraal bevredigen?’
Harris wist niet goed waar hij het had. Dit dametje sprak niet alleen wartaal, het belangrijkste wat was blijven hangen, was die naam. Meneer Floyd. Waar had ze het over?
‘Wacht ’s even,’ herhaalde hij met klem en hij duwde haar handen terug weg. Beangstigend en voor het eerst echt in paniek keek hij haar doordringend aan.
‘Waarom noem je me Floyd? Ik zei toch dat ik Harris heette?’
‘Natuurlijk heet je Harris. Dat weet ik toch!’
‘Waarom noem je me dan anders?’
‘Waarom noem je me dan meneer Floyd?’
‘Meneer Floyd, wat is dit?’
Harris stond zowat op het punt om zich de haren uit het hoofd te rukken.
‘Dat kan ik beter vragen!’
‘U heet toch Floyd én Harris. Harris Floyd: dat is toch uw naam? uw voor – en achternaam?’
Harris bekeek mevrouw Nipkin met een mengeling van weerzin en ontzag. Het was normaal dat een vrouw die verslaafd was geraakt aan verschillende persoonlijkheden ze allemaal niet meer op een rijtje had, maar dit was meer dan dat. Dit had meer te maken met zijn persoonlijkheid. Wat was er aan het gebeuren? De naam Rik bestond blijkbaar niet meer. Het was alsof er een ketting in gang was geschoten. Harris, begonnen als achternaam was nu een voornaam geworden, gevolgd door Floyd.
‘Mevrouw Nipkin,’ hervatte Harris in de hoop de sereniteit in het kantoor terug te vinden. ‘Rustig maar. Ik wil u best helpen. Maar dan moet u eerst even een paar vragen beantwoorden.’
‘U wil toch niet dat ik de vragenlijst beantwoord, meneer Floyd? U gaat me toch niet verlinken?’
‘Neen, ik heb het over een paar persoonlijke vragen. Over mijn persoonlijkheid.’
‘Uw persoonlijkheid? Waarom zou ik dat doen? Wat heb ik daarmee te maken?’
Harris haalde diep adem en vroeg zich af waarom ze dat inderdaad zou doen. Maar mevrouw Nipkin was het perfecte proefpubliek om zijn eigen persoonlijkheid te testen. Of althans, wat daarvan overbleef. Harris had haar gedurende de hele twee jaar dat hij bij Human Interest werkte, bijna dagelijks gezien. Nu hij er dieper over nadacht was zij degene waarmee hij het meest had gepraat. Ze moest hem dus wel kénnen. Meer nog, als er iemand wist wie Rik Harris, of Harris Floyd, zoals hij te horen kreeg, was, dan was het dit dametje wel.
‘Mevrouw Nipkin, eet ik hier elke dag mijn lunch of niet?’
‘Wat?’
Hij zag hoe de vraag, hoe ongewoon ook, haar vreemd genoeg wat kalmeerde.
‘Of ik hier elke dag op kantoor eet of niet?’
‘Eh… ik weet niet waar u op doelt?’
‘Antwoord op de vraag!’
De stem van Harris, oftewel Harris Floyd zoals ze hem noemde, bulderde door de verlaten gangen van het kantoor. De robocleeners keken niet op.
‘Ik denk dat u buitenshuis eet. Ik kan me alleszins niet herinneren u hier in de kantine veel gezien te hebben.’
‘Dank u wel. Volgende vraag, mevrouw Nipkin. Ben ik getrouwd?’
‘Wat?’
Harris deed zijn best zo dreigend mogelijk te kijken. Het werkte. Mevrouw Nipkin stamelde:
‘Eh, ik denk het wel, neen?’
Ze vormde een pijnlijke frons om aan te geven dat ze het eigenlijk niet echt wist en alleen maar een gokje waagde.
‘Maar dat hoeft niet in de weg te staan. Ik kan u nog altijd oraal…’
‘Volgende vraag. Mevrouw Nipkin, drink ik wel eens een kop koffie?’
‘Wel, ik meen me te herinneren…’
‘Waar werk ik in dit kantoor? Waar ligt mijn vertrek? Voor welke afdeling werk ik? Blijf ik hier of ga de baan op? Vlieg ik of rij ik? Werk ik soms tot ’s avonds laat of kom ik eerder een uur vroeger werken? Ben ik een macho of ben ik eerder vrouwvriendelijk? Welke opleiding heb ik gevolgd? Maak ik graag grapjes, ben ik een prater of een luisteraar…’
Harris wilde zijn hele cv van zijn hele leven opdreunen en in vraag stellen tot mevrouw Nipkin letterlijk naar adem hapte.
‘Heb ik kinderen, mevrouw Nipkin?’
‘Dat is een makkelijke: ja.’
‘Hoeveel kinderen?’
‘Dat weet ik: drie, neen? Twee jongens en een meisje.’
‘U heeft me echt geholpen, mevrouw Nipkin,’ zei Harris zacht terwijl hij op het punt stond de deur van haar kantoor zachtjes te sluiten. En jij kan je multipersoonlijkheidsproblemen of overdosissen zelf oplossen, armzalige trut, dacht hij erbij.
‘He, meneer Floyd, ik bedoel, wat was je voornaam nu weer?’
Harris deed geen moeite meer om te antwoorden.
‘U gaat me toch vertellen of ik juist ben? Ik zat erop, toch. Ja, toch, he?’
Harris haalde zijn schouders op en trok de deur achter zich dicht. Hij deed alsof het hem niet veel kon schelen of mevrouw Nipkin een goeie score had gehaald. Maar de waarheid, de ongelooflijke waarheid was dat hij het zelf niet eens meer wist! Drie kinderen? Het was in zichzelf ook gaan schemeren: het begon allemaal zo hard te vervagen dat hij het zelf niet meer kon bijhouden.
‘Mijn god,’ dacht hij in zichzelf terwijl hij naar huis vloog, of althans, naar de plek waarvan hij dacht dat het zijn huis was. ‘Ik ben de greep op mezelf verloren. Wie ben ik in hemelsnaam?’
Thuis lag Harris’ vrouw al te slapen. Het deed hem deugd dat hij in alle stilte en op zijn eigen tempo zijn eigen vertrek, zijn eigen woning en zijn eigen gezin in alle rust kon opnemen en ‘verifiëren’. Hij herkende alles; het was niet alsof ze met zijn geheugen of hersenen hadden geknoeid. Hij had evenmin een nieuw persoonlijkheidspakket getest; het was gewoon één grote grap geweest die hem aan het wankelen had gebracht. Harris nam een douche, kroop in zijn thermische slaapjas en ging nog even kijken bij zijn kinderen. Het waren er inderdaad twee, zoals hij altijd al gedacht had.
‘Een jongen en een meisje,’ fluisterde hij zichzelf in toen hij met een warm hart zijn spruiten in dromenland bekeek.
Pas toen hij de deur weer dichttrok, drong het tot hem door dat het inderdaad een tweeling was. Maar het waren een jongen en een meisje, neen? Was het belangrijk dat het om een tweeling ging? Wellicht niet. Hij had het in ieder geval niet belangrijk genoeg gevonden om ermee te koop te lopen. En toch. En toch had mevrouw Nipkin hem aan het twijfelen gebracht toen ze zei dat hij drie kinderen had. Maar hij had er geen drie! Hij had nergens een derde kind rondlopen. Geen bastaard, geen kunstmatig en zelfs geen spermatozoïde in de bank. Harris besloot het allemaal te laten rusten en kroop onder de wol.
In afwachting van de slaap die elk moment kon komen, bereidde hij zich voor op het gesprek dat hij de volgende ochtend wel weer zou hebben in de kantine met een van zijn collega’s. Misschien zelfs weer, zoals gebruikelijk was, met mevrouw Nipkin. Hij, Harris Floyd, zou niet veranderd zijn; integendeel: alles zou alweer gewist zijn uit het geheugen van de rest van de wereld: zijn baas, zijn collega’s, zijn klanten. Hij zag het zo alweer voor zich. Hij zag zichzelf al binnenkomen. Mevrouw Nipkin zou opkijken en vragen:
‘O, goeie morgen, Floyd. Ook een kopje koffie?’
En net zoals elke ochtend zou Harris gaan zitten en het mens moeten duidelijk maken dat hij koffie haatte. Hij zou beleefd zijn hand opsteken en weigeren.
‘O, niet in de mood vandaag?’
‘Neen, ik moet de baan op vandaag,’ zou Floyd zeggen. ‘Ik zou te nerveus worden.’
‘Jeetje, meneer Banks moet de baan op, hoor. Ga je eigenlijk veel de baan op, Floyd? Ik mag je wel Floyd noemen, he?’
Het zou een zoveelste herhaling worden. Steeds weer dezelfde routine, dezelfde vragen, dezelfde situatie, alsof Harris steeds weer dezelfde dag herbeleefde. Maar dat was het probleem niet. Hij had het al eens vroeger gecheckt. Hij had op de digitale verjaardagskalender gekeken en die ging wel degelijk vooruit. De dagen verstreken. Het zou trouwens bij diezelfde digitale kalender zijn dat hij weer maar eens op zoek zou gaan naar zijn naam en zijn geboortedatum.
‘Weet u, mevrouw Nipkin, waar sta ik ergens in die verjaardagskalender?’
‘Weet ik veel, Floyd. Wanneer is het je verjaardag?’
Het was een test, het kon niet anders. Hoeveel keer had hij zijn collega’s al niet gezegd wanneer hij verjaarde. Twee keer al had hij op die dag een mandje met kunstmatig fruit meegebracht om het alsnog te vieren en toch waren ze het weer vergeten. Meer nog: Floyd had zijn verjaardag zelf ingevoerd in het systeem! Hoe kon dat dan weer zomaar verdwenen en gewist zijn?
‘Het maakt eigenlijk niet veel uit,’ hoorde Floyd zichzelf weer zeggen als vanouds. En het mààkte ook zo gek niet veel uit, als het maar één keer zou voorkomen, maar na twee jaar zou je toch wel verwachten dat ze het weten.
Die nacht sliep Floyd weinig. Hij werd wakker met een bonkend hoofd en merkte dat zijn vrouw al was opgestaan. Hij nam een douche en besefte terwijl hij het warme water over zich liet stromen dat hij gisterenavond al een douche had genomen. Hij vergat zich te scheren en maakte op de roltrap naar beneden de bedenking dat hij zich gisterenavond niet had geschoren. Hij was in de war. Wanneer nam hij een douche en wanneer schoor hij zich? Wat waren zijn gewoonten? Die hele vreemde bedoening had hem zelf aan het wankelen gebracht.
‘Goeie morgen, liefje,’ sprak zijn vrouw hem slaperig toe. ‘Wil je je eieren hard of zacht gekookt?’
Floyd strompelde op zijn stoel, liet de vraag tot zich doordringen en dacht dat hij nog steeds aan het slapen was en een vreemde nachtmerrie had. Dit was zijn vrouw! Dit was de vrouw waarmee hij al tien jaar getrouwd was en met wie hij twee (of waren het nu toch drie) kinderen mee had. Zij moest hem toch kennen en toch was ze blijkbaar vergeten dat hij geen eieren op zijn nuchtere maag kon verdragen!
‘Eh, schatje, ik heb geen zin eieren, ik dacht dat je dat al wist.’
En terwijl hij zijn antwoord zo beleefd mogelijk formuleerde, besefte Floyd dat hij misschien zelf de schuldige of althans de aanleiding tot deze reeks misverstanden was geweest. Misschien was hij zelf op kantoor, op de baan, bij zijn klanten en misschien zelfs ook thuis zodanig beleefd en vaag geweest dat hij hen niet had duidelijk gemaakt wat zijn persoonlijkheid was. Ook nu weer had hij braafjes het aanbod voor roereieren, spiegeleieren of welke eieren dan ook afgewezen, alsof het alleen vandaag niet wenselijk was. Dat deed zijn vrouw, zijn baas, zijn collega’s misschien denken dat het op een andere dag voor Floyd wèl opportuun of gebruikelijk was om eieren te eten. Of in het geval van mevrouw Nipkin, om koffie te drinken.
‘Neen?’ vroeg Floyds vrouw voor de zekerheid. ‘Voel je je wel goed, Bankie?’
Bankie? Wie was Bankie? Een soort afkorting voor Banks? Dat kon, maar wie was Banks? Hij heette Harris Floyd, neen?
‘Ik denk het niet,’ antwoordde Floyd. ‘Ik voel me eerlijk gezegd een beetje vreemd. Afwezig. Ik denk dat ik maar onmiddellijk naar het werk vertrek.’
Hij stond op, liep op zijn vrouw af en gaf haar een vluchtige kus op haar voorhoofd.
‘He, wacht even, Bankie. Zo makkelijk kom je er niet vanaf, jongen.’
‘Neen?’
‘Neen. Wie gaat de kinderen ophalen in de leercentra?’
‘Ik?’
‘Wel, iemand zal Cider moeten ophalen.’
‘Oké,’ zei Floyd nietsvermoedend en snel omdat hij op hete kolen zat en zo snel mogelijk deze chaos, deze wanorde wilde verlaten. ‘Pik jij Cider maar op, dan zorg ik er wel voor dat ik Cyan en Ryan ophaal.’
En op dat moment raasde Floyd of eerder Floyd Banks, zoals zijn vrouw hem over één nacht ijs leek te gaan noemen, uit zijn eigen woning omdat het een labyrint werd waar hij kop noch staart aan kreeg. Hij haastte zich in zijn shuttle en eenmaal op de kantoren van Human Interest, liep hij gelijk de kantine door. Een paar collega’s, waaronder mevrouw Nipkin, keken amper op en iemand vroeg:
‘Hela, goeie morgen, Banks. Een kopje koffie?’
Maar Floyd Banks negeerde alles en iedereen en balanceerde op het randje van de onbeleefdheid. Hij liep gelijk door naar de provisiekamer waar de digitale verjaardagskalender aan het ratelen was. Met kloppend hart en bevende handen zocht Banks, oftewel ex-Floyd oftewel ex-Harris, naar zijn eigen verjaardag. Hij had zijn eigen datum van geboorte ooit eens ingegeven, daar was hij zeker van. Hij liet de verschillende werknemers van de firma Human Interest passeren. Hier en daar klikte hij op een naam waardoor het profiel en de polaroid tot leven kwam, en het leven van de werknemer in kwestie in één minuut tijd werd samengevat, vertrekkende van de geboorte, over het eerste liefje, de schooljaren, het huwelijk, de geboorte van zijn of haar eigen kinderen, het werk, de vakanties, het pensioen, enz.
Banks begon ervan te zweten. Hij vond zichzelf niet meer! Hoe kon dat nu?
‘Godverdomme, dit kan toch niet! Ik moet er toch instaan. Ik besta toch!’
En plots was het daar! Daar stond het.
‘Hier: Rik Harris,’ las hij hardop en hij liet alle spanning uit zijn lichaam ontsnappen in de vorm van een luide bulderlach. Hij klopte zelfs met een hand op het apparaat.
‘Zie je wel! Ik ben helemaal niet gek. Ik ben Rik Harris. Er is helemaal geen Harris Floyd of Floyd Banks of…’
Maar lang duurde de vreugde niet. Want net voor hij de digitale verjaardagskalender wilde uitschakelen, merkte hij op dezelfde geboortedatum nog een andere werknemer op die op dezelfde dag verjaarde: 17 april 2234.
‘Wat in hemelsnaam…?’
Banks prevelde een paar woorden die sterk leken op een gebed.
‘Harris Floyd?’
Meteen ging hij weer achter de machine zitten en ging gretig op zoek naar de andere namen waarmee men hem had opgezadeld.
‘Floyd Banks? Banks Rover? Rover Ditter? Ditter Reno? Reno…’
Er kwam een hele lijst tevoorschijn met mensen, mannen en namen die allemaal op dezelfde dag als hij waren geboren en hier in ditzelfde bedrijf, Human Interest, hun verjaardagsdatum hadden ingegeven en dus hadden gevierd! Dit was onmogelijk! Wie waren die mensen? Niemand kende die mensen. Hijzelf had ze nog nooit gezien… tenzij… Tenzij hij zelf al die mensen was! Maar…
‘Ik heb toch geen meervoudig persoonlijkheidssyndroom?’ vroeg Banks zich luidop af en hij staarde verweesd naar zijn eigen gezicht in de reflectie van de digitale jaarkalender.
Er bestond inderdaad geen mogelijkheid dat dit allemaal stuk voor stuk verschillende persoonlijkheden waren die in zijn bovenkamer kampeerden. Daarvoor was Rik Harris, of hoe hij op dit moment ook mocht heten, net niet gek genoeg. Integendeel: hij was een ordinaire man, de meest normale werknemer van Human Interest. Indien dat wel het geval was geweest, dan zou geen van die persoonlijkheden toch op dezelfde dag geboren zijn? Dan zou geen van die synoniemen, zeg maar, dezelfde voorkeuren hebben, dezelfde manieren, dezelfde levenshouding en dezelfde eigenschappen als Rik Harris. Terwijl dat net wel het geval was. Het geval wilde dat Rik Harris zelf de enige was die wist dat hij geen koffie dronk, geen eieren op zijn nuchtere maag lustte, een tweeling als kinderen had. Maar het pijnlijke was dat de rest van zijn omgeving dat niet leek te onthouden… omdat hij elke week of elke dag zelfs, iemand anders werd voor hen!
‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg Banks zich af.
Hij stond op. Het laatste wat hij deed, was de lijst afgaan. De ketting, de schakels met als enige rode draad: zijn eigen persoonlijkheid. De lijst met namen was twee jaar geleden begonnen met een zekere Dirg Gets en was momenteel opgelopen tot Banks Rover. Banks begreep er niets van, maar hij wist één ding. De hele wereld leek hem keer op keer te vergeten. Zijn persoonlijkheid verscheen elke dag als een laagje mist in de ochtend, maar tegen de middag was de mist opgetrokken en bleef er niets meer van over.
‘Er moet toch iemand zijn,’ zei Banks.
Tegen de middag had Banks al zijn afspraken met klanten afgezegd en had hij voor zichzelf een afspraak gemaakt met de interne psycholoog van Human Interest. Het ging om een kerel die Dr. Bliss heette en die instond voor de ultieme goedkeuring van de Persoonlijkheid Pakketten. Hij was ook de man die in crisissituaties, klachten of zelfs processen op het appel werd geroepen om het bedrijf te redden. Er waren immers altijd wel klanten die na inplanting van bijvoorbeeld een melancholische persoonlijkheid onbewust terug verlangden naar hun vorige persoonlijkheid. Een ingebouwde en ongewilde paradox of bug, zoals Dr. Bliss het noemde.
Banks moest niet wachten in de wachtkamer en liep onmiddellijk het kantoor van de psycholoog binnen. Een tiental minuten later had hij de hele vreemde zaak in geuren en kleuren uitgelegd.
‘Hm,’ besloot Dr. Bliss. ‘U hebt dus de indruk dat uw persoon dagelijks weer vanaf nul moet beginnen. U denkt dat u bij de mensen en uw omgeving niet blijft hangen?’
‘Ja, dat wist ik al langer dan vandaag,’ zei Banks. ‘Maar de laatste tijd is er nog iets bijgekomen.’
‘Ja?’
‘Ik weet het zelf ook allemaal niet meer. Ik heb het gevoel dat ik mezelf continu aanpas aan mijn omgeving, als een soort kameleon. Met andere woorden: als de mensen me Floyd noemen, ook al weet ik dat ik niet zo heet, ben ik geneigd daarin mee te gaan. Ik begin mijn eigen persoonlijkheid af te breken om mijn omgeving niet tegen de borst te stoten. Het wordt op de duur ook zo vermoeiend om alsmaar in herhaling te vallen, weet u, doc.’
‘Hm, ik begrijp het,’ zei Dr. Bliss. ‘Dit doet me eerlijk gezegd denken aan een heel eigenaardige zaak. Het was een éénmalig feit dat me altijd is bijgebleven en ik moet toegeven dat ik in de twintig jaar dat ik hier werk, nooit meer zoiets heb meegemaakt, meneer…? Sorry, ik ben uw naam vergeten.’
‘Ach, het maakt niet uit,’ zei Banks de schouders ophalend. ‘Welke zaak?’
‘Wel, ik herinner me een klant die de eerste reeks van Pépé’s wilde testen. We spreken over een tijd geleden toen het hele handeltje nog niet eens op de markt was en het materiaal nog allemaal moest worden uitgetest. Wij van Human Interest sprongen een gat in de lucht. De klant was heel tevreden en werd een van onze beste klanten tot hij een aantal jaren geleden het idee kreeg dat het allemaal niet genoeg was. Hij was ook verslaafd geraakt aan de Persoonlijkheid Pakketten en wilde méér.’
‘Meer?’
‘Ja, om de een of andere reden vond hij die verschillende persoonlijkheden te relatief en te soft. Hij wilde harder spul.’
Banks schoof onrustig en ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. Waar doelde de psycholoog op? Drugs? Hallucinaties?
‘Ik weet dat dit misschien heel onaards zal klinken, maar op dat moment kreeg ik van de directeur groen licht om behalve de Persoonlijkheid Pakketten, nog een andere divisie op te starten in dit bedrijf. Een geheim product, zeg maar, dat in dezelfde lijn lag, maar dat nog een stuk verder ging dan de gewone persoonlijkheid implantaties.’
Banks slikte. Hij was dit kantoor binnengestapt om meer te weten te komen over zijn eigen dolgedraaide persoonlijkheid, en kreeg te horen dat er een of ander mysterieus, belangrijk geheim experiment bij Human Interest werd uitgevoerd.
‘U moet begrijpen dat dit… experiment nooit het daglicht heeft gezien. Het is te zeggen: het is nooit naar buiten gebracht omdat het feitelijk nog steeds aan de gang is. Ziet u, in deze nieuwe divisie ging het niet om pakketten persoonlijkheden, maar om pakketten… zielen.’
Banks slikte nu niet meer. Hij verslikte zich. Dr. Bliss liet een portie gezuiverd water uit het plafond neerdalen en knikte naar Banks. Maar Banks stak weigerachtig een hand op.
‘Het gaat wel. Zielen, zei u?’
‘Ja. In wezen kwam het hierop neer: de klant kreeg geen verschillende persoonlijkheden, maar bood zichzelf aan als een soort van tussenstation tussen leven en dood. Mensen die waren gestorven werden als het ware opgeslagen in zijn of haar lichaam en geest, in afwachting van hun reïncarnatie naar een ander, nieuw geboren lichaam.’
‘Een tussenstation? Reïncarnatie?’
Banks had natuurlijk wel al gehoord over de verschillende vormen van religie en godsdienst, maar hijzelf hield er een vrij duidelijk geloof op na: hij geloofde namelijk in niets. Zelfs niet in reïncarnatie.
‘Dit is een grap, neen?’
‘Neen, waarom zou het een grap zijn? Ik zeg ook niet dat uw zaak een vorm van deze voorlopige reïncarntie inhoudt. Het kan evengoed iets anders zijn.’
Banks keek Dr. Bliss strak aan. Er was iets in de manier van praten en kijken dat hem aan het denken zette. Hij voelde de achterdocht in het kantoor. Hij vroeg zich af wat voor persoonlijkheid de psycholoog zelf had. Had hij een natuurlijke persoonlijkheid of droeg hij een pakket in zichzelf? Was hij getrouwd, hield hij van koffie of thee en huilde hij wel eens of was hij rationeel ingesteld? Banks kon het niet weten want hij kende de man niet echt goed, ook al wist hij dat Dr. Bliss bij Human Interest werkte.
Maar… er ging plots een kleine schok door hem heen! Toen hij zich naar het kantoor van Dr. Bliss had begeven, moest hij een digitale plattegrond raadplegen en de interne computer volgen om de weg te vinden. Bovendien kende hij niet eens de voornaam van Dr. Bliss, ook al hadden ze elkaar al een paar keer gezien in de kantine, op de parking van de shuttle en zelfs tijdens een of ander bedrijfsfeestje. Het werd langzaamaan zonneklaar: het was niet alleen Banks Rover die niet in dit bedrijf bleef hangen, ook Dr. Bliss, en wellicht ook de rest van de werknemers waren gedoemd om zich elke dag weer opnieuw bloot te geven en te bewijzen. Alsof ze elke dag weer opnieuw aan hun eerste werkdag begonnen.
‘Weet u,’ begon Banks Rover voorzichtig. ‘Ik denk niet dat ik veel over u weet, doc.’
‘Dat klopt,’ grijnsde Dr. Bliss. ‘En toch hebben wij elkaar al veel gesproken. Vreemd, he?’
Wat was er aan de hand bij Human Interest? Eén grote brainwash-operatie die ervoor zorgde dat de werknemers stuk voor stuk elke dag weer opnieuw genoodzaakt waren met een schone lei te beginnen en zodoende als een verse kracht, in hun eigen geest, aan de slag moesten gaan? Alsof ze letterlijk dagelijks werden vervangen door… nieuwe krachten. Of in dit geval: nieuwe… zielen?!
‘Ik denk dat u meer over deze zaak en mijn zaak weet dan u zelf wilt toegeven, nietwaar, doc?’
‘Dat kan best zijn. Het enige wat ik weet,’ gaf Dr. Bliss toe. ‘is dat u, evenmin als ik, weet of ik graag sport of niet, of ik rook of niet, of mijn ouders nog in leven zijn of niet, of ik jongens of meisjes als kinderen heb, of…’
‘Ja, ik snap het al,’ zei Banks Rover. ‘Of eerder: ik snap het niet. Waarom?’
Dr. Bliss zweeg en keek voor zich uit.
‘Wat is bedoeling van deze ziel-paketten? Het kan toch niet alleen een tekort aan ‘gastheren’ geweest zijn? Het kwam volgens mij Human Interest goed uit dat jullie die zielen in jullie werknemers konden laten logeren als het ware, nietwaar? Op die manier werden het dagelijks nieuwe recruten. Maar de keerzijde is dan natuurlijk wel dat de echte persoonlijkheid vervaagt tegen de achtergrond van die voortdurende veranderende zielen.’
Dr. Bliss bleef zwijgen. Hij stond op en liet Banks Rover buiten. Het enige waarmee hij deze sessie besloot was:
‘U hebt er goed aan gedaan dit… ongemak te melden, Rover.’
Banks Rover besefte toen al dat Dr. Bliss op zodanige persoonlijke voet was overgeschakeld dat hij hem bij zijn voornaam noemde. Banks Rover was al niet meer. Banks Rover was al verhuisd naar een definitief lichaam. De volgende ziel die in zijn lichaam kampeerde was Rover Ditter. Maar dat betekende dat…?
‘Ik was de klant die al die tijd geleden met de Persoonlijkheid Paketten begon, nietwaar, dokter?’
Dr. Bliss knikte zelfvoldaan.
‘Bestaat er een betere manier om producten aan de man te brengen door ze zelf uit te testen? Alleen zo weet je waarover je spreekt en hoe je die dingen kan verkopen.’
‘En dus was ik het ook,’ besloot Rover Ditter, ‘die bereid was mezelf open te stellen voor de bewaring, de tussentijdse bewaring van de gestorven zielen.’
‘Ja, maar je bent niet de enige meer, Rover. We zouden je allemaal heel dankbaar moeten zijn want je hebt de weg voor ons geopend. We hebben ons nu allemaal na verloop van tijd opengesteld voor zielen. Het is… verrijkend, nietwaar? Je zal merken als je werkelijk rondvraag doet en je collega’s probeert beter te leren kennen, dat ze al evenmin een persoonlijkheid hebben als jij. Je had het gewoon veel te druk om zelf op onderzoek te gaan. Je was ietsje te veel met jezelf bezig, Diller, om te merken dat iedereen hier bij Human Interest niets meer is dan een vaag omhulsel.’
Met dit slotakkoord dat nog een tijdje in het hoofd van Rover Diller bleef nazinderen, liet de psycholoog hem uit. Daarna ging Dr. Bliss weer achter zijn bureau zitten; hij dronk zelf het zuivere water uit het kopje dat hij voor de eerste, echte werknemer van Human Interest had besteld op en vroeg, via de videofoon, de directeur van de firma naar het voorplan:
‘Meneer? We zitten met een probleem.’
‘Is het het probleem dat we al verwacht hadden?’
‘Ja, ik vrees van wel. We hebben een code rood.’
‘Het is…hem, he?’
‘Ja.’
‘In welk stadium is hij beland?’
‘Hij zit in het stadium Rover Diller, meneer.’
‘Oké, Bliss. Je hebt er goed aan gedaan dit te melden. Ik zorg er wel voor dat deze zaak wordt opgelost.’
En op die manier werd Rover Diller later die dag naar de kantine geroepen voor zijn laatste kopje koffie –ook al kon hij dat zwarte spul nooit door zijn keel krijgen- alvorens hij in een magazijn in de kelder met een spuitje werd afgemaakt, als een zieke hond, en zodoende voorgoed het laatste restje persoonlijkheid verloor wat hem nog restte. Rover Diller was niet meer en werd nu zelf overgeplaatst naar een transferlichaam. En op de digitale verjaardagskalender kreeg de rest van de schakel of de ketting meteen een aangepaste geboortedatum.
© Bavo Dhooge
‘Ik kan het niet! Ik kan het niet meer aan!’
‘Het is jouw beslissing. Jij hebt de keuze.’
‘Ik wil dat het ophoudt! Ik wil ermee stoppen!’
‘Ik kan ervoor zorgen dat het stopt.’
De twee mannen stonden tegenover elkaar in een witte kamer op de zesenzestigste verdieping van het spiegelgebouw. Als ratten in de val of witte muizen in een labyrint van een laboratorium waren ze doorheen de gangen en de liften van kamer tot kamer gevlucht om uiteindelijk op dat moment in deze ruimte te belanden: kamer 322.
Roland V rook zijn kans. Hij zag dat de overwinning binnen zijn bereik lag. Nog even volhouden en hij was er. Hij keek de man voor zich bedroefd aan, en bedacht hoe ver het was gekomen. De man kroop in een hoekje en zakte in elkaar, de armen voor zijn gezicht geslagen, als een gek die de dwangbuis afwacht.
‘Ik dacht dat ik zou winnen,’ zei hij. ‘Ik ben een winnaar. Een geboren winnaar. Ik ben geen verliezer. Ik heb nog nooit in mijn leven een spel verloren.’
Hij bleef het maar opdreunen en begon zich de haren uit het hoofd te rukken.
‘Er kan maar één dit spel winnen, vriend,’ zei Roland V.
‘Een spel? Je noemt dit nog een spel? Het is een ramp! Het is mijn leven!’
‘Je kende de regels en de reglementen toen je je inschreef.’
‘Ja, maar dit is niet meer menselijk.’
Roland V zweeg en ontweek de smachtende blik van zijn tegenstander. Hij kende de regels maar al te goed. Hij had er drie weken over gedaan om ze te laten bezinken en ten slotte toch toe te happen. En er was nog geen seconde voorbijgegaan waarop hij zijn keuze niet had beklaagd.
‘Het is nu eenmaal zo. Je weet wat je te wachten staat.’
De man begon te huilen, wierp de handen ten hemel en riep:
‘Ze hebben mijn kleine jongen suikerziekte gegeven! Mijn kindje! Ze hebben hem opzettelijk geïnjecteerd met een ziekte! De monsters!’
Roland V dacht aan zijn eigen obstakels die hij en cours de route in dit spel had moeten overwinnen. Het gaf hem om een of andere, ziekelijke reden moed om ermee door te gaan en zijn schouders niet te laten hangen.
‘Dat is de grens! Meer kan ik niet aan. Ik moest al op mijn tanden bijten toen ze vorige week mijn huis zomaar verkochten! Een mens kan maar een bepaalde hoeveelheid pijn en leed aan!’
‘Je mag nog van geluk spreken dat ze niet nog een stapje verder zijn gegaan, makker. Je vergeet dat je hier in de kwartfinale zit. Je bent hier niet voor niets geraakt, maar het echte spel moet nog beginnen.’
‘Wel, ik geef me over. Ik geef op,’ jammerde de man. ‘Ze mogen mijn naam nu al in de beker graveren, want hier houdt het voor mij op. Ik ga mijn eigen kinderen niet laten lijden voor deze stomme wedstrijd.’
‘Het zij zo,’ zei Roland V en hij haalde zijn wapen boven, een elektrische schoksabel. ‘Ben je zeker van je zaak? Ben je er zeker van dat dit is wat je wilt?’
Roland V zag de sabel in zijn hand trillen. Hij gaf de tegenstander voldoende tijd om zijn beslissing te herzien. Meer nog; hij wilde dat de man zijn beslissing herzag want hij had niet veel zin om te doen wat hem te doen stond. Het zou de vierde keer zijn en net zoals in de vorige ronden zou zijn maag hem parten spelen en net zoals in de voorronden zou hij de kamp winnen, maar opgezadeld worden met een bijkomende handicap voor de halve finales. Roland V zuchtte luid en hield de sabel op de man gericht. Hij kwam dichterbij. Nog een metertje en het contact zou plaatsvinden en de man zou in rook en as opgaan. Roland V zei:
‘Je hebt nog steeds tijd om je te bedenken. Je kan nog steeds proberen winnen. Je kan nog een comeback maken.’
Beneden, in de gigantische lobby van het sporthotel, waren de reporters, de cameraploegen en de verslaggevers verzameld rond de al even gigantische balie. Achter de balie bevond zich het grote, immense scorebord, een elektronisch bord en plattegrond van de hele stad. Er waren nog een paar opflikkerende lichtjes te zien die zich voortbewogen. Twee van de lichtjes bevonden zich momenteel in één en dezelfde kamer. Tijd voor een confrontatie en een wedstrijd dus. De rest van de wedstrijd en de kwartfinales lieten nog wat op zich wachten en waren verspreid over de rest van de stad.
‘Het ziet ernaar uit dat Ben III het zal begeven, mensen,’ riep een stem door een microfoon. ‘We hebben een wedstrijd!’
Meteen lieten de verslaggevers hun koppen koffie staan, onderbraken de ordinaire gewone gesprekken en bestormden ze het plattegrondpaneel. In afwachting van het wedstrijdpunt staarden ze af en toe naar de jonge vrouw die de lobby was binnengewandeld om zich al in te schrijven voor het volgende tornooi. Het ging om een verzorgd en levendig meisje, met op het eerste gezicht geen problemen. Je zag de mannen en vrouwen denken: wat komt zo’n lief schepsel hier doen?
Lana VII trok zich weinig aan van het tumult in de lobby en had eigenlijk ook nog niet echt een idee wat er gaande was. Ze negeerde het enorme elektronische bord alsof het een uurrooster in een vliegtuighaven of lanceerbasis was, en stapte resoluut naar het hokje waar de inschrijvingen gebeurden. Daar trof ze een oudere vrouw aan die op de goeie, ouderwetse manier, een fiche opstelde van de verschillende deelnemers.
‘Goeie middag, komt u voor een inschrijving?’
‘Ik denk het wel,’ zei Lana VII.
‘Gaat u zitten. Let u alsjeblief niet op het tumult. We zitten net in een spannende fase in de kwartfinales. Hoe heeft u gehoord van het Tornooi?’
‘Ik heb een reclame gezien tijdens een nachtdroom.’
‘De klassieke manier dus,’ zei de oudere vrouw terwijl ze notities nam.
Nadat ze de meest belangrijke gegevens van Lana VII had genoteerd zoals naam, geboortedatum, maten, hersencapaciteit, protheses, implantaten, houdbaarheidsdatum en toekomstbeeld, ging de dame over tot de werkelijke vragenlijst met betrekking tot het Tornooi:
‘Heeft u kinderen?’
‘Ja, twee.’
‘Goed. Ze zijn nog in goeie gezondheid?’
‘Ja, allebei.’
‘Goed. U bent getrouwd?’
‘Ja.’
‘Goed. Een goed huwelijk?’
‘Zo goed als een huwelijk dat toestaat.’
‘Goed. U bent dus, mag ik stellen, vrij gelukkig?’
Lana VII keek op en fronste de wenkbrauwen.
‘Natuurlijk. Dat is de reden waarom ik hierheen ben gekomen, toch? Dat is de reden waarom ik me wil inschrijven in dit tornooi. Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest in mijn hele leven. Alles zit mee. Een leuke man, een nieuw huis, twee gezonde kinderen, een goedbetaalde baan en bovendien ook nog eens een gezond lichaam.’
‘Goed,’ resumeerde de dame. ‘Dan bent u inderdaad klaar om deel te nemen. U hebt geluk want er is net een plaats vrijgekomen. Het beste bewijs dat het u inderdaad allemaal meezit. We hebben een reservelijst met deelnemers, maar als u wil kan ik wel een plekje reserveren.’
‘Dat zou prachtig zijn!’
‘Wel, dan volstaat het gewoon de kleine lettertjes in het contract nog even na te lezen en het dan te ondertekenen. Daar, helemaal onderaan, met inkt en bloed.’
Lana VII kreeg het document onder de neus geschoven. Ze werd even afgeleid door het rumoer in de lobby. Een paar reporters waren aan het jouwen, een paar supporters waren de twee spelers in de kamer aan het steunen. Ze stonden in twee clans elk aan één kant van de lobby, opgedirkt met elektronische sjaals en borden, en riepen hen moed in:
‘Je kan het, Ben! Volhouden! Je bent er bijna!’
‘Komaan, Roland! Je bent nu al zover geraakt. Jij bent de winnaar. Jij gaat die medaille halen!’
Lana VII richtte zich tot het document voor zich. Ze las en herlas de laatste paragraaf waarin stond dat elke deelnemer nadrukkelijk afstand deed van zijn of haar rechten, en de organisatie of wedstrijdleiders de macht en volledige vrijheid gaf om haar leven in de war te sturen, te verpesten en zelfs te beëindigen. Er stond ondermeer in dat alles zeer geleidelijk zou gebeuren, stap per stap, ronde per ronde op de kwalificatietabel en dat de echte, pijnlijke en serieuze regels pas werden toegepast vanaf de kwartfinales. Lana VII nam de pen en aarzelde voor ze de punt in haar duim zou prikken en het hele ding met haar eigen bloed zou ondertekenen.
‘Is er iets?’ vroeg de dame. ‘U kan er nog steeds onderuit, hoor.’
‘Neen, helemaal niet,’ zei Lana VII, ‘Ik wilde gewoon nog even denken aan het moment waarop ik besloot mee te doen.’
Lana VII had voor het eerst over deze nationale competitie gehoord in een nachtdroom die werd bestuurd vanuit de overheid. Op een nacht werd haar normale nachtrust onbewust verstoord door een boodschap van hogere rang. Daarin werd, in de vorm van een soort reclamespot, het nieuwe spel of Tornooi aan het brede publiek kenbaar gemaakt. Een stille, fluisterende stem sprak haar in:
‘Leven is lijden en lijden… is een sport.’
Die ene zin had Lana VII volledig uit haar eigen droom losgemaakt en gaf de onbekende stem de mogelijkheid om het concept verder uit te leggen:
‘Wie de hele tijd ontzettend gelukkig is, is op zich niet meer zo gelukkig want geluk begint na een tijdje te roesten. Het leven van een mens is nu eenmaal gemaakt om op en neer te gaan, heen en weer. Het Tornooi gaat ervan uit dat een mens geboren wordt om enkele noodgedwongen beproevingen te doorstaan. Helaas wordt niet elke mens geconfronteerd met zulke barrières. Er bestaan mensen die fluitend door dit leven trekken, in tegenstelling tot anderen die van de ene mislukking naar de andere strompelen. Some folks lives roll easy, some folks stumble and fall. Wel, wie zich inschrijft voor het Tornooi zal een ander mens worden. Een rijker mens, een interessanter mens en vooral… een gelukkiger mens. Want: geluk bestaat enkel en alleen door ongeluk.’
Lana VII was die ochtend wakker geworden en had onmiddellijk beseft dat de stem in haar hoofd gelijk had. Meer dan zes jaar al leed ze een ongelooflijk gelukkig bestaan. Ze had nergens over te klagen gehad. Alles zat haar mee. Bovendien was Lana VII vroeger altijd al een competitor geweest. Ze blonk altijd en overal uit in diverse sporten zoals slasherball, virtueel jagen en goocheltennis. Altijd zocht ze wel de uitdagingen op. En in dat echte geluk dat haar omringde, zocht Lana VII altijd wel ergens een kleine wedstrijd. Of het nu ging om het zuiverste bloed bestellen of het ging om de verste virtuele reisbestemming, altijd maakte ze zich op voor een wedstrijd tegen haar man, haar kinderen en de rest van haar familie.
‘Zo, u bent nu officieel ingeschreven in het Tornooi,’ besloot de dame terwijl ze het ondertekende formulier van Lana VII weer aannam.
‘Ik heb nog een paar vragen,’ vroeg Lana VII.
‘Ja?’
‘Hoe bereid ik me het beste voor? Ik bedoel, hoe bereidt een deelnemer zich het beste voor om te winnen?’
Buiten het hokje was de spanning te snijden. De lichtjes flikkerden nog altijd op het paneel. De dame klasseerde het inschrijvingsformulier en glimlachte wrang.
‘Er zijn verschillende manieren om je voor te bereiden. Je hebt mensen die op hoogtestage gaan in het Zuiden van Afrika om daar aan den levende lijve de gruwel van het alledaagse bestaan te beleven en zich daartegen, als een test, verzetten. Maar je hebt evenzeer mensen die in hun eigen huishouden zelf barstjes in hun geluk gaan veroorzaken. Ze zoeken ruzies op, misdragen zich op hun werk of zorgen ervoor dat ze voor hun eerste wedstrijd begint, al geconfronteerd worden met een paar fikse tegenslagen. Ik ken een man die bijvoorbeeld opzettelijk een collega zwartmaakte zodat hij uiteindelijk werd ontslagen. Dat was een fikse tegenslag. Eigenlijk was het ook een geluk bij een ongeluk want daardoor kon hij zich met man en macht volledig concentreren op zijn eerste ronde in de tabel, maar tegelijk had het hem al wat sterker gemaakt.’
‘Ik weet niet of ik wel bestand ben tegen zulke tegenslagen.’
‘Dat weet je pas als je aan de wedstrijd begint, liefje,’ zei de dame. ‘En laat ons eerlijk zijn: dat is eigenlijk ook de reden om deel te nemen. Iedereen wil toch weten wat zijn of haar ultieme pijngrens is, nietwaar?’
Op datzelfde moment stond de dame op en nam ze haar nieuwste rekruut mee naar de lobby. In de kamer stonden de twee mannen, Roland V en Ben III nog steeds tegenover elkaar. De laatste was rechtop gekropen en bereidde zich voor op de laatste punten.
‘Hoe ben jij hier geraakt?’ vroeg hij Roland V. ‘Heb je geluk gehad in de achtste finales of heb je echt moeten knokken?’
‘Je zou kunnen zeggen dat ik geluk gehad heb,’ zei Roland V. ‘Ik moest het opnemen tegen een vent die ze echt bij de lurven hadden genomen. In de zestiende finales hadden ze hem al bijna helemaal murw geslagen door zijn vrouw vreemd te laten gaan met een besmette gigolo. En in de achtste finales, voor hij mij bevocht, kreeg hij af te rekenen met de sterilisatie of onvruchtbaarheid van zijn eigen dochter. Je ziet: hij kwam eigenlijk al gehandicapt aan de aftrap.’
‘En jij?’ vroeg de man tegenover Roland V bijna jaloers.
‘Ik heb mijn portie wel al gehad in de vorige ronden,’ verzekerde hij hem. ‘Wees daar maar zeker van. Ik heb al heel wat verloren. Je vergeet trouwens de kopstoten die je te verwerken krijgt bij het winnen van elke ronde.’
‘Ja, ik denk dat ik wel weet wat je bedoelt. En trouwens, nu we daar toch over bezig zijn, ik denk dat je het best, zowel voor mijn als voor jouw eigen goed, zo snel mogelijk afhandelt.’
‘Je bent er zeker van?’
‘Ja, doe het! Doe het nu! Ik heb tenminste de kwartfinales gehaald, nietwaar?’
Roland V nam de elektronische sabel weer op en schakelde het devies aan dat aan de riem rond zijn middel hing. Het zette de punt van het wapen op stroom. Er was zelfs een minusuul klein vonkje te zien. Behoedzaam trad hij naar voren en nam hij de ouderwetse schermershouding aan. Sierlijk stak hij de sabel naar voren en liet hij zijn pols gracieus hangen. Zachtjes ging hij door de knieën en wachtte af tot zijn tegenstander, Ben III, uiteindelijk het hoofd zou laten hangen. Toen dat gebeurde en hij zijn kin op zijn borst liet rusten, zei Roland V:
‘En garde!’
En met één steek raakte hij de verliezende kwartfinalist pal op de borst. Er klonk een dof en onheilspellend geluid waarna de onfortuinlijke een meter verder werd weggeslingerd en op de grond viel. Hij was op slag dood. Doodgeëlektrocuteerd. Meteen schakelde Roland V de sabel uit. Er ging een koude rilling over zijn rug en niet lang daarna was het zijn beurt om de hoek in te kruipen. Hij kotste er alles uit en kreeg af te rekenen met de zoveelste hindernis in het parcours naar de ultieme overwinning. Maar hij moest en zou kampioen worden. Hij was onoverwinnelijk.
In zijn hoofd zette hij een zoveelste streepje bij op zijn eigen, inwendige scorebord dat het ongeluk in zijn leven opsomde. De strijd, hij had ze bijna gewonnen. Hij had bijna de hoofdprijs binnengehaald!
‘Je ziet,’ zei de dame beneden in de lobby tegen Lana VII, ‘dat dit eigenlijk al een beetje een voorbereiding is voor je.’
Lana VII keek hoe hoe het lichtje op het paneel stopte met flikkeren. Een paar momenten later was ze getuige hoe het verkoolde lijk van de verliezende kwartfinalist naar beneden werd gebracht en werd afgevoerd doorheen de lobby. Vlak daarna verscheen Roland V ten tonele. Hij werd onmiddellijk belaagd door de horde reporters, fotografen en supporters. Hij moest ze als vliegen van zich afstaan. Ondertussen legde zijn coach, een zekere Mr. Kin, een handdoek in zijn hals.
‘Hoe voelt u zich, meneer Roland?’
‘Had u deze overwinning verwacht?’
‘Wat was uw tactiek? Een eerste reactie?’
Roland V bleef even staan en liet de menigte bedaren. Toen stak hij een hand op en zei:
‘Ik kan alleen maar mijn tegenstander feliciteren. Hij heeft een prima wedstrijd gespeeld. Het was kantje boordje, hij had evengoed kunnen winnen, maar uiteindelijk ging het om wie het meeste geduld had en wie het koelbloedigst was. Vandaag was ik de beste, maar dat wil niets zeggen. Ik heb goed gespeeld, maar ik ben bekaf. Dank u wel.’
Roland V probeerde met dit persbericht de massa achter zich te laten, maar ze bleven hem bestoken. Halverwege botste hij tegen Lana VII aan. De twee keken elkaar een moment lang aan, maar meer werd hen niet gegund, want er werd alweer aan zijn mouw getrokken en voor hij het besefte, werd Roland V tegen de glazen deur geduwd en onderworpen aan een tweede reeks vuurvragen.
‘Meneer Roland V, nog één vraag graag.’
‘Ik heb mijn verklaring gegeven, jongens…’
‘Hoe schat u uw kansen in in de halvefinale, meneer Roland V?’
‘Ziet u zich de finale halen en misschien dit hele tornooi winnen?’
Roland V besefte dat hij er niet onderuit kon. Hij manoeuvreerde zich tussen een paar mannen en antwoordde:
‘Dat kan ik echt niet inschatten, jongens. Ik speel dit spel van dag tot dag. Van ronde tot ronde. Ik kijk echt niet verder dan de volgende wedstrijd. Maar ik moet toegeven: het vooruitzicht op de hoofdprijs die alsmaar dichterbij komt, geeft me vertrouwen en energie. Ik denk dat ik dit kan winnen. Maar het komt er nu op aan om voldoende en snel genoeg te recupereren. Echt waar.’
Op dat moment vond Mr. Kin, de coach, het meer dan genoeg. Hij trad naar voren als een soort bodyguard en maakte de weg vrij.
‘Laat hem even wat op adem komen, jongens,’ riep hij. ‘Jullie hebben hem gehoord. Hij heeft een zware wedstrijd gespeeld. En hij moet weer klaar staan voor morgen. Bovendien moet hij nu eerst naar de check-up.’
Voor Roland V zich mocht verheugen op een lekker, warm bad, een shot amnesia en een diepe slaap, werd hij eerst nog opgewacht in de kelders van het spiegelgebouw. Daar stonden de officials hem in een kamer van twee op twee op te wachten, met naald en spuit. Een bloedcontrole.
‘Hallo jongens,’ zei Roland V opmerkelijk luchtig na zijn zware wedstrijd. ‘Wat wordt het vandaag?’
‘Je begint het al wat gewoon te worden, nietwaar Roland V?’
‘Het hoort bij de routine, zeker? Serieus, wat hebben jullie dit keer voor me?’
Een van de officials, gekleed in een zwart maatpak, haalde een spuit tevoorschijn en liet een paar druppels ontsnappen. Hij hield het vocht tegen het licht en zei:
‘Wat dacht je van een portie hepatitis A, B, C en D?’
‘Ik denk er het mijne van, maar ik hou me aan de regels. Waar willen jullie het?’
Zonder de vraag af te wachten, ging Roland V zelfverzekerd zitten op een krukje, sloofde zijn mouw op en wachtte af tot hij de prik zou voelen. Hij glimlachte. Het hoorde allemaal bij het voorspel, een beetje zoals boksers vroeger op persconferenties stoer bleven en elkaars oor afbeten. Het was een kwestie van uitdagen, zelfvertrouwen uitstralen en de wedstrijd al op voorhand beslechten. Roland V had nog geen idee wie zijn volgende tegenstander zou zijn, maar door zo bereidwillig en moedwillig zijn mouw op te stropen, had hij al een streepje voor. De eerste set leek al gewonnen. Roland V beet zelf niet eens op zijn tanden toen de prik kwam en de hepatitis een baan zocht in zijn bloed. Hij kon het allemaal wel hebben. Integendeel: het leek hem zelfs nog maar weinig uit te maken. De eerste injectie bij de aanvang van de eerste ronde had hem natuurlijk misselijk gemaakt. Hij had er drie nachten niet van kunnen slapen want wie liet zich nu opzettelijk uit vrije wil injecteren met de meest vreselijke ziektes? Wie haalde het in zijn hoofd om uit vrije wil te gokken op een beursgenoteerd bedrijf waarvan de aandelen in één dag tijd gekelderd waren tot amper 2 euro? Wie zou zoals Roland V alles op het spel zitten om een stomme wedstrijd te winnen, alleen maar omdat hij ervan droomde die hoofdprijs weg te kapen? Alleen: nu was het moment gekomen dat hij altijd al had gevreesd. Hij zat in de halve finale. De mietjes waren naar huis gespeeld. Het was tijd voor het echte spel. En Roland V wist het.
‘Die hepatitis is maar een opwarmertje, nietwaar?’
‘Goed geraden, Roland V. Je bent bij de les.’
‘Je begint de kneepjes van het vak al wat te kennen, he?’
Toch behield de kersverse halvefinalist zijn goed humeur. Wat kon hij anders doen?
‘Ik dacht het al. Waarmee gaan jullie me opzadelen? Mijn arme vader uit zijn lijden verlossen? Me laten verlammen zodat ik de kamp moet vechten vanuit een rolstoel?’
Er kwam geen antwoord.
‘Ik zit er nog niet eens dichtbij, he?’
De officials keken elkaar aan, tot er eentje zei:
‘Je beseft toch dat je in de halve finale zit, he Roland V? Dat is hier geen kinderspel meer, makker.’
‘Oké, wat is het dan?’
‘Je vrouw.’
‘Mijn vrouw? Wat is er met haar? Wat gaan jullie doen?’
In één ruk was Roland V opgestaan. Hij liet het niet onmiddellijk merken maar hij was in paniek. Voor het eerst sinds dit spel van start was gegaan, begon hij ervan te zweten. Hij wist dat ze alles konden doen. Hij had het contract getekend, inclusief de kleine lettertjes die beweerden dat ze hem vanalles en nog wat konden aandoen, alsook zijn nabije omgeving, familie en echtgenote.
‘Je wist dat dit moment er ooit zat aan te komen, Roland V.’
‘Je hebt het zelfs aan jezelf te wijten. Je had maar niet tot in de halve finale moeten geraken.’
Roland V keek om zich heen. Het zag ernaar uit dat hij geen hulp zou krijgen. Hij had zichzelf te verwijten. Hij had ervoor gezorgd dat het tot dit punt zou komen. Waarom had hij het gedaan? Die hoofdprijs…? Langzaam ging hij weer zitten en liet de gedachte tot zich doordringen dat hij nu niet enkel zichzelf, maar ook zijn vrouw in deze wedstrijd had betrokken. Een soort ziekelijk dubbelpartijtje. Al die tijd dat hij zich gespaard waande omdat de tegenslagen en injecties nog niet overdreven waren, wist Roland V dat ze alles hadden opgespaard voor deze halve finale. Zijn vrouw.
‘Wat… wat zijn jullie van plan met haar?’
‘Dat kunnen we helaas nog niet zeggen, Roland V. Het zou de verrassing bederven en het zou zijn effect niet hebben mocht je het nu al weten.’
‘Je kan toch iets zeggen!’ begon Roland V zijn stem te verliezen.
‘Het spijt me.’
‘Je kan niet zomaar zeggen dat je mijn vrouw iets zal aandoen en dan weer je staart intrekken. Ik heb het recht om…’
‘Je hebt geen rechten in dit spel, Roland V. Dat weet je.’
‘Ja, maar, ik moet toch weten wat het zal zijn.’
‘Wat wil je dat we zeggen, Roland V? We kunnen zeggen dat het gruwelijk en mensonterend zal zijn. Is het dat wat je wilt?’
Zonder het zelf te willen barstte Roland V in snikken uit. Het was sterker dan hemzelf. Als een hoopje stuikte hij in elkaar. Hij schaamde zich niet voor zijn tranen. Ook dat hoorde weer bij de voorbereiding, de trainingen voor de halve finales. De tranen, zijn maag die samenkromp, de hoofdpijn, de steken in zijn zij; de officials hadden er alles voor over om de deelnemer zo goed mogelijk te laten voorbereiden, zodat de toeschouwers een leuke halve finale zouden krijgen.
‘Kun je me dan ten minste inlichten wie ik moet bekampen?’ zei Roland V terwijl hij zijn tranen droogde.
‘Waarom wil je dat weten?’
‘Ik wil het weten! Oké?’
‘Goed. Zoals je wil. Hij heet Stick II en hij staat tweede op de wereldranglijst. Je kent hem wel.’
‘Jezus, Stick II?’
Hij kon het niet geloven. Dé Stick II! De man die in elke ronde van dit tornooi zowat ten dode opgeschreven was en al zeven ronden lang, van bij de preselecties, geconfronteerd werd met de meest waanzinnige voorbeelden van ongeluk, smart en leed. Stick II had zowat alles verloren wat er te verliezen was: zijn huisdieren, zijn ouders, zijn grootouders, zijn huis, zijn hypotheek, zijn zicht, zijn gehoor, zijn rechterarm en zelfs een paar organen. De man was verdomme een wandelend lijk, ten dode opgeschreven. En daar moest Roland V het dus tegen opnemen! Hij had geen schijn van een kans, dacht hij. Hij moest zelf niet eens aan de wedstrijd beginnen.
‘Je meent het,’ herhaalde hij. ‘Stick II! Jullie hebben erom gedaan, nietwaar?’
‘Waarom?’
‘Omdat het een finale avant-la-lettre is!’
‘Het is de loting, Roland V. We hebben niet gefoefeld of iets veranderd. Het is gewoon zo uit de bus gekomen.’
Hij zuchtte en stond op.
‘Hier stopt de rit dus voor mij.’
Een van de officials, een grappenmaker wellicht, liep naar de deur om hem buiten te laten.
‘Wie zegt dat? Een beetje zelfvertrouwen, he makker. In elk tornooi is er wel een verrassing. In elk tornooi sneuvelt er wel een reekshoofd. Je bent de underdog en underdogs liggen goed in de markt. Je zal alvast het publiek aan je kant hebben. Succes!’
En met deze aanmoediging verliet Roland V het gebouw.
Later die avond lag hij in bed, terwijl zijn coach Mr. Kin hem masseerde, of liever de huid zowat kapot kneep en hem een naalden- en spijkersessie gaf, en besloot hij maar half te trainen voor de halve finales. Tegen de muur hing een groot scherm waarop het nieuws van de dag te zien was: gruwelbeelden van kapotgeschoten soldaten in veertien verschillende oorlogen, zes nieuwe ziektes die waren overgewaaid van Mars, een honderdtal doden bij een natuurramp en nog meer van dat moois. Maar het hielp niet veel. Roland V wist dat dit alles hem niet zou kunnen voorbereiden op datgene wat de tornooileiding van plan was te ondernemen tegenover zijn eigen vrouw. Hij draaide zich op zijn rug en verzocht zijn coach er even mee op te houden zodat hij haar ten minste op de hoogte kon brengen. Het was nog niet te laat om een dagconnectie aan te vragen en dus zag Roland V zijn vrouw even later voor zijn geest verschijnen. Een interlokaal bewustzijnsgesprek.
‘Ja, lieverd?’
Haar stem klonk vertwijfeld en opgelucht tegelijkertijd.
‘Ik ben het. Je hebt me toch niet gezien in de kwartfinale?’
‘Neen, ik heb niet durven kijken,’ gaf ze toe.
‘Goed,’ zei hij opgelucht. ‘Je weet wat we hebben afgesproken…’
‘Maar toen ik hoorde dat je het had gehaald, heb ik naar de replay gekeken.’
‘Godver… ik wil niet dat je me ziet in de wedstrijd,’ zei Roland V omdat hij wist hoe pijnlijk het voor haar wel niet moest zijn om haar man zo te zien afzien. Daarom ook had hij haar opzettelijk nog niet ingelicht over alle gruwel die ze niet te zien had gekregen. De injecties achter de schermen, de vernederingen, de innerlijke kwellingen, de leugens, al de rest.
‘Ik…ik weet niet hoe ik je dit moet zeggen,’ begon hij te stamelen.
‘Wat is er, Roland V?’
‘Ik… heb het verknald.’
‘Waar heb je het over? Je hebt de halve finale gehaald! Nog even en je hebt de hoofdvogel afgeschoten.’
‘Ze gaan jou aanpakken, liefje,’ zei hij onzeker en voor de tweede keer die dag kon hij zijn tranen niet de baas. Hij zag hoe zijn coach, Mr. Kin hem misprijzend zat aan te kijken terwijl hij voorbereidingen trof om zijn pupil nog voor het slapengaan een korte kotssessie te ondergaan.
‘Mij? Waarom?’
‘Ze willen me treffen waar het het meest pijn gaat doen.’
‘Maar… wat zijn ze dan van plan?’
‘Ik weet het niet. Dat wilden ze niet zeggen. Ik weet alleen dat ze jou zullen gebruiken om mij te treffen. Jij bent mijn handicap voor de halve finale.’
Ze zweeg.
‘Je hebt nog niets vreemds gemerkt?’ vroeg hij voor de zekerheid.
‘Neen, ik denk het niet.’
‘Dan zal het nog moeten komen.’
Nadat ze voor die nacht afscheid hadden genomen van elkaar, kwam Mr. Kin weer op het bed afgestapt, met in zijn hand een soort spalk. Roland V kende de trucs al allemaal uit het hoofd. Om de eerste games van de volgende rondes zonder kleerscheuren door te komen zou de coach een lichamelijk letsel toebrengen zodat de pijn een essentieel onderdeel zou vormen en Roland V zich op een hoger niveau niet kon druk maken over wat er met zijn vrouw zou gebeuren. Ook het nieuws dat hij vanaf vandaag met alle mogelijke hepatitissen besmet was, zou naar de achtergrond verdwijnen door die oude truc van Mr. Kin.
‘God neen, Kin,’ bood Roland V weerstand. ‘Niet weer.’
‘Een primitieve pijn verdringt de echte pijn,’ zei de coach op zijn Oosters.
‘Oké, maar doe me een plezier. Neem een arm dit keer. Ik wil op mijn benen blijven staan.’
Zonder waarschuwing nam de coach de rechterarm vast, legde die op de rand van het bed en zette er toen zijn voet op. In één beweging brak hij met zijn volle gewicht twee botten in de arm. Roland V schreeuwde het uit, maar huilde voor het eerst die dag van blijdschap omdat hij wist dat hij de volgende uren meer aan die pijn zou denken dan aan zijn volgende wedstrijd.
De volgende week speelde Roland V zijn halve finale op diverse plekken en diverse tijdstippen. Men verloor hem geen seconde uit het oog en een paar keer ontmoette hij zijn tegenstander, Stick II, in het winkelcentrum bijvoorbeeld of bij de ombudsman. Wie van de twee de ander uitnodigde voor een ‘confrontatie’ in een van de vele kamers van het spiegelgebouw, had de beste papieren want die stond het sterkst, of beter gezegd: die had het meeste meegemaakt. Wie dan in die kamer het onderspit zou delven, stond de troostprijs te wachten: de dood, wat op zich de winnaar als een spoetnik naar de finale zou schieten.
Het zag ernaar uit dat Roland V uiteindelijk toch de finale zou missen. Stick II was een doordrijver, meer nog: de man leek een olifantenhuid te hebben en was letterlijk niet uit het veld te slaan.
Tot er een anonieme tip binnenkwam die aantoonde dat de man in kwestie doping gebruikte. Temidden van een ontmoeting in een café waar de twee mannen hun ongeluk trachtten te verdringen, gebeurde het.
‘Hoe staan de zaken ervoor?’ vroeg Stick II gespeeld luchtig. ‘Nog altijd niet van plan om op te geven?’
‘Ik ben geen opgever,’ zei Roland V maar onder het oog van de miljoenen kijkers wist hij dat hij zwart aan het liegen was.
‘Neen? Bewonderenswaardig,’ antwoordde Stick II. ‘Ik heb nochtans gehoord dat ze je vrouw in het spel hebben betrokken.’
‘Jij bent toch niet met haar vreemdgegaan?’ vroeg Roland V opkijkend.
‘God, neen! Dat niet, maar het zal wel erg zijn, neen?’
‘Ik weet niet. Ik heb er nog niets van gemerkt.’
Het was zo. Een week lang was Roland V opgezadeld met kleine ongemakken en tegenslagen, maar die grote klip, in de vorm van zijn vrouw, was nog niet aan hem verschenen. Ze leken het nog even uit te stellen. Terwijl Stick II, uit goeie bron vernomen, wel al twee gigantische opdoffers te verwerken had gekregen.
‘Hoe zit het met die beschuldiging van pedofilie, Stick?’ vroeg Roland V op zijn beurt luchtig.
‘Het is beter dan die geruchten die over mij de ronde doen over doping.’
‘Ach ja,’ zei Roland V en net toen hij wilde beginnen over de vermeende dopingaffaire werden de geruchten in daden omgezet toen zonder waarschuwing een paar officials en scheidsrechters bij hen kwamen staan met de mededeling dat Stick II werd gediskwalificeerd.
‘Hoe bedoel je, man? Laat los! Laat me spelen!’
Maar het had geen zin meer. Roland V wist niet of hij nu een gat in de lucht moest springen omdat het ernaar uitzag dat hij in de finale zat, of mdedeleven moest voelen omdat zijn tegenstander niets anders had gekund dan naar de verboden middelen te grijpen.
‘Stick II, u wordt uit de wedstrijd gezet op beschuldiging van doping, in de vorm van regelmatig gebruik van opbeurende en oppeppende middelen zoals Prozac en andere vormen van anti-depressiva.’
Toen Roland V samen met Mr. Kin in zijn hotelkamer al zijn overwinning aan het vieren was, kwam hij nog te weten dat Stick II al het hele tornooi zo uitzonderlijk presteerde en alles kon verdragen omdat hij gewoonweg geen hart meer had. De man had een kunsthart laten plaatsen en daarbovenop had hij zich geregeld suf en gevoelloos gesnoven dat het hem allemaal niets meer uitmaakte. Wat er nu te gebeuren stond, wist Roland V niet, aangezien het de eerste keer was dat iemand uit het Tornooi was gezet.
‘Wat nu?’ vroeg Mr. Kin toostend. ‘Moet je hem nu niet doden?’
‘Ik weet het niet,’ zei Roland V. ‘Ze hebben hem meegenomen voor ondervraging. Hij zal al zijn premies, sponsordeals en medailles terug moeten inleveren, denk ik. Dat op zich is al een stuk erger dan de dood, neem ik aan. Ik bedoel, hij zal aan de schandpaal worden genageld.’
‘Ja, maar op die manier komt hij er makkelijk vanaf. Het reglement wordt nu niet toegepast.’
Maar er was iets anders dat Roland V bezighield. Zijn vrouw. Door deze plotse onderbreking en opgave, hadden ze die factor nog niet aangewend. Het zou dus iets worden voor in de finale. Tenzij ze met nog iets beters op de proppen konden komen. Zonder het zelf te willen bleef Roland V zich afvragen in welke vorm ze zijn vrouw als obstakel hadden ingeschakeld. Het prikkelde hem; het zette hem aan het denken en vooral: hij werd ongelooflijk nieuwsgierig. Meer nog: een tweede opgave in de finale zou hij niet aankunnen. Hij moest het weten. Natuurlijk zouden ze nooit het risico willen nemen om een finale zonder spanning en actie af te leveren.
Toen Roland V dus die dag uit het hokje van de officials kwam, waarbij een vorm van hersenvliesontsteking bij hem werd ingeplant en ze hem als vrijwilliger hadden aangemeld voor een geheime oorlogsmissie op Venus, keek hij vooral uit naar dé ingreep: zijn vrouw. Hij kon bijna niet wachten om zijn opwachting te maken in de finale. Als een bokser stond hij als het ware in zijn hoekje touwtje te springen, klaar om met alles en iedereen de grond aan te vegen.
Maar nog voor Roland V zijn tegenstander in de finale voor het eerst te zien kreeg, wist hij hoe laat het was. Hij wist hoe ze zijn vrouw hadden ingeschakeld. Hij liep het spiegelgebouw binnen, uitgerust met de elektronische sabel aan zijn heup, op weg naar een kamer waar hij een eerste game zou uitvechten. Maar halverwege de lobby zag hij haar. Zijn vrouw! Ze was op post. Ze hadden haar inderdaad in de strijd geworpen, alleen niet zoals Roland V het verwacht had. Ze stond namelijk in de groep van de volgende deelnemers!
‘Mijn god, neen!’ riep Roland V uit.
Hij liep op haar af en tikte haar op de schouder.
‘Lana VII!’
‘Liefje, wat doe jij hier? Moet jij je niet voorbereiden op de finale?’
‘Wat doe jij hier? Zeg me niet dat je… je hebt ingeschreven?’
Ze keek hem beneveld en angstig aan.
‘Jawel.’
‘Neen!’
Hij nam haar stevig vast en drukte haar boezem tegen zijn borst aan, alsof hij nu al naar dat gevaarlijke oorlogsfront moest vertrekken. Alsof hij haar nu al had verloren, of liever: alsof zij hem nu al had verloren. Maar het was zo. Hij had de finale al verloren. Dit zou hij nooit te boven komen, dacht hij. Ze hadden hem genekt. Deze achterstand zou hij in geen week meer kunnen ophalen. Hij voelde zijn hart wegteren. Hij was op. Hoe kon ze hem dit aandoen? Wat stond er haar allemaal niet te wachten? Haar leed zou het zijne worden. Het zou zijn ondergang worden. Het zou hem de hoofdprijs kosten.
‘Waarom?’
‘Ik had een nachtdroom waarin…’
Maar Roland V hoorde de rest al niet meer. Hij wist genoeg. Een nachtdroom. Zo hadden ze het dus gedaan. Hij wist natuurlijk ook wel dat er opperste geheimhouding werd verreist van de deelnemers. Lana VII kon hem dus niet hebben ingelicht over haar inschrijving. Hij liet haar los en zag haar bezorgde blik.
‘Liefje, je kunt dit nog altijd winnen, hoor!’
‘Vergeet het,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Ik heb verloren. Ik heb jou verloren! Aan dit ellendige spel!’
‘Niet waar! Je kan het!’
‘Ach, hou op.’
Hij gaf haar een laatste kus en keek haar nog een laatste maal aan. Net toen hij op het punt stond er de brui aan te geven en in de witte kamer tegenover zijn tegenstander op de grond neer te zakken en om genade te smeken, keek hij op. Verrek: ze had gelijk. Hij was geen loser. Hij was een winnaar. Hij mocht één zaak niet vergeten. De hoofdprijs. De beloning.
‘Je kan het, liefje. Ik geloof in je!’
Hij knikte en zocht daarna de weg doorheen de drummende massa van reporters naar de bovenste verdieping. Toen hij in kamer 365 aankwam, stond zijn tegenstander, een gebroken oude man, al op hem te wachten. Roland V kende zelfs zijn naam niet. Misschien maakte dat ook allemaal niet meer uit. Het voornaamste was dat de oude man amper nog op zijn benen kon staan. Hém hadden ze helemaal leegeplunderd, dacht Roland V. En tegelijk dacht hij: dit kan ik nooit winnen. Een oude man die ondanks al dat leed nog altijd de moed vindt om me hier te staan opwachten, moet wel een heel bijzondere sportman zijn.
‘Ik ben Roland V,’ stelde hij zichzelf voor.
‘Ik… ik ben niemand meer,’ stamelde de oude man. ‘Ik ben een nietsnut. Ik heb geen enkele betekenis meer in dit leven. Ik heb niets meer.’
‘Je hebt bijna deze wedstrijd gewonnen,’ zei Roland V en op dat moment dacht hij er zelfs aan om hem de finale te schenken. Misschien zou hij dan niet gedood worden en konden hij en Lana VII toch nog ontsnappen en op een lang verdiende vakantie gaan. En zo hoefde zij ook niet deel te nemen aan de volgende aflevering van dit tornooi. Maar toen dacht hij aan de beloning, de prijs, de beker.
‘Ik denk niet dat ik het haal,’ pruttelde het mannetje tegen. ‘Ik kan niet meer. Ik heb kanker, alle mogelijke ziektes en ze hebben me ook nog eens halfdood bestraald met radioactief materiaal. Het maakt eigenlijk niet uit of ik nu win of niet; dood ga ik toch. Ik ben eigenlijk al blij dat ik het gehaald heb. Met de centen en het prijzengeld van de finale kunnen mijn vrouw, mijn kinderen en kleinkinderen een tijdje verder leven. Ik heb tenminste niet voor niets geleefd, geleden en gevochten.’
Roland V had niets meer. Hij kon niets meer zeggen. Het was zoals het was. Het was de waarheid. Wat restte hem ook nog? Maar nog voor hij zelf door de knieën kon gaan, stuikte het mannetje al tijdens hun eerste kamp neer. Het was niet zozeer een bewuste beslissing, dacht Roland V. Het was eerder een kwestie van niet meer kunnen. De handdoek werd in de ring gegooid.
‘Wat doe je nu?’ vroeg Roland V bijna met spijt.
‘Ik geef op. Je hebt gewonnen. Jij hebt het grootste tornooi van de wereld gewonnen. Ik gun het je. Je hebt het verdiend!’
‘Maar ik wil niet winnen,’ jammerde Roland V ineens.
Maar terwijl hij het zei, was hij toch trots op zichzelf dat hij had volgehouden. Een of twee seconden langer dan deze oude, gebroken man. Dat wilde toch iets zeggen. In gedachten zag hij zijn vrouw Lana VII al een gat in de lucht springen, net als de reporters die live verslag zouden uitbrengen.
‘We hebben een winnaar! Roland V heeft deze week de zesendertigste editie van het Tornooi op zijn naam geschreven! Na zijn schitterende overwinningen in de achtste en kwartfinales moest hij het opnemen tegen de topfavoriet Stick II, maar ook daar ging hij losjes overheen. In de finale werd een keiharde, gemene bikkelharde strijd verwacht, maar de kijkers bleven wat op hun honger zitten want al tijdens de eerste kamp hing Rolands tegenstander in de touwen…’
Roland V nam de uitgestoken hand van de oude man aan en trok hem op.
‘Ik zal er je eeuwig dankbaar voor zijn, jongeman,’ smeekte de man met een blik op de sabel.
‘Ik weet niet of…’
‘Je moet het doen!’
‘Ik dacht dat de verliezende finalist geen troostprijs kreeg, maar gratie?’
‘Ik wil geen gratie! Ik wil die troostprijs en wel nu! Doe het!’
‘Neen.’
Maar met het laatste restje moed en wanhoop hees de oude man zich omhoog en nam hij de punt van de elektronische sabel vast terwijl hij met zijn andere hand, worstelend met Roland V die hem van zich af wilde houden, de stroom aanschakelde. Roland V wilde nog ingrijpen, maar het was te laat. Het oude ventje greep de arm die niet de zijne was en bracht de sabel in één beweging tot bij zijn voorhoofd. Zonder nog iets te zeggen, drukte hij de punt als een askruisje tegen zijn huid en werd hij dood geëlektrocuteerd.
‘Proficiat!’ klonk het van overal uit de boxen en de schermen in de kamer. Roland V keek naar buiten door het grote, brede raam en zag een gigantisch scorebord voorbijdrijven in de lucht. Hij las zijn eigen score en uitslag ervan af en liet de verliezende namen allemaal stuk voor stuk aan zich voorbijgaan. De top tien kon hij nog bijhouden, maar de rest van het peloton was hij allang vergeten. Toen hij naar beneden keek, zag hij de menigte op straat, voor het grootste deel om hem te feliciteren, maar er waren ook een paar portestgroepen bij die dit hele verderfelijke spel een gebrek aan normen verweten.
‘Het is tijd voor de prijsuitreiking, Roland V!’
Als een koning daalde de winnaar door de gangen, de trappen en de lobby over een rode loper naar buiten waar de beker hem al stond te wachten. Zijn hart klopte dubbel zo hard.
‘Nog een geluk dat ik geen speech hoef te geven,’ dacht hij nog.
Ergens halverwege passeerde hij zijn vrouw Lana VII die naar hem knipoogde en gebaarde dat ze van hem hield en altijd wel van hem zou houden. Roland V kreeg het moeilijk en verloor bijna de controle over zijn spieren. Maar hij moest volhouden. Hij moest als een echte gladiator het hoofd hoog houden en zijn eer in ontvangst nemen. Dus liep hij gestadig door en genoot van de schouderklopjes, de handtekeningen die hij onderweg uitdeelde en de bombastische fanfare die hem muzikaal begeleidde tot het kleine, in elkaar gebokste podium waarop de grote beker met de grote oren stond. Het was een gouden beker waarin de vijfendertig namen van de vorige winnaars in stonden gegraveerd. Daar aangekomen schudde Roland V de hand van de notoire organisator en bedenker van het spel. Hij keek de massa in en merkte zijn coach op. Jammer dat hij die niet meer zou kunnen bedanken.
Toen kreeg hij de beker overhandigd. Hij nam hem met beide handen beet en stak hem als een krijger de lucht in. Het publiek barstte los in luid applaus en gefluit. Roland V besefte dat dit zijn gloriemoment was. Hij kuste de beker en dacht aan de eeuwige roem die hem dit alles zou opleveren.
Toen hield hij de beker voor zich uit en keek hij nog één keer naar zijn vrouw Lana VII.
‘Mijn god,’ stond het hem ineens bij. ‘Dat ze dit moet aanzien maakt niet deel uit van mijn ongeluk, het maakt deel uit van haar voorbereiding! Mij aan het werk zien en de hoofdprijs zien krijgen, is een test en haar eerste handicap voor haar eerste ronde!’
Het werd hem ineens allemaal duidelijk. Er zouden bij Lana VII geen injectiespuiten aan te pas komen bij de aanvang van haar eerste ronde van het Tornooi. Dit volstond.
‘Oké, dan,’ besloot hij achteloos. ‘Als het zo moet, dan is het maar zo.’
En met gesloten ogen zette Roland V, winnaar van het Grootste Tornooi, zijn lippen aan de gouden kelk en dronk in één teug het vergif op.
Een paar momenten later kreeg hij zijn beloning en hoofdprijs.
Sluit me alsjeblief eens op in je geheugen, alsjeblief?
Het was niet zo dat Rik Harris een schaduw of een grijze duif was; integendeel, hij was de gewiekste huis-aan-huisverkoper die de firma Human Interest ooit had gehad. Harris werkte al twee jaar in het bedrijf en had een schijnbaar onuitwisbare indruk nagelaten op zijn baas tijdens zijn sollicitatiegesprek. Vooral zijn diplomatische karakter, in combinatie met zijn zachte koppigheid, had hem gebracht waar hij thuishoorde. Hij was een van de top vijf verkopers in de sectie Pépé’s, oftewel Persoonlijkheid Pakketten. En toch had Rik Harris de indruk dat men hem over het hoofd zag. Dagelijks. Een onuitwisbare indruk was misschien wel wat teveel van het goede. En met men bedoelde Rik zowat iedereen: van de secretaresses, zijn baas, zijn collega’s tot en met zijn klanten. Hij wist voor de zoveelste keer hoe laat het was toen hij die ochtend in het kantoor van zijn baas Honter zat.
‘Hoe staan de zaken ervoor, Harris?’
‘Het gaat goed,’ zei Harris hoewel hij niet graag pochte over zichzelf.
‘Hoever sta je met de introductie van die nieuwe etherische persoonlijkheid?’
‘Het slaat nog niet echt aan, meneer,’ zei Harris naar waarheid. ‘Maar dat wil niets zeggen. Toen we met die nieuwe reeks creatieve persoonlijkheden begonnen en we die op de markt brachten, moest men er ook niets van weten. Men was nog steeds in de ban van de marketeers en managers. En we weten allemaal hoe het die pakketten zijn vergaan. We zitten nog altijd met een stock van hier tot in Eneris.’
‘Je hebt gelijk, Harris,’ zei Honter terwijl hij op zijn desktopscherm een staaltje bekeek van het nieuwste prototype van een psychotische persoonlijkheid. ‘Je hebt donders gelijk. Het gaat allemaal zo snel tegenwoordig. Het ene moment is de feministische persoonlijkheid weer helemaal in, het andere moment moeten het weer allemaal macho’s zijn. Ik snap het soms ook allemaal niet meer. Maar zeg me eens, Harris, hoe gaat het me de kinderen?’
‘Zeer goed, meneer,’ zei Harris. ‘Ze ontwikkelen momenteel hun eigen persoonlijkheid.’
‘Goed, goed,’ zei Honter afwezig omdat hij nog steeds in de ban was van het voorbeeld van de psychoot. Op het scherm zag je een man ineens woedend worden en zich afreageren door een computer door het raam te gooien. ‘Een echte persoonlijkheid?’
‘Dat mag ik hopen, meneer. Ik denk dat ze nog wat te jong zijn om een pakket uit te testen.’
‘Goed, goed,’ herhaalde Honter weer. ‘Ze hebben nog de tijd, he? Wat zijn het nu weer? Twee meisjes?’
‘Een jongen en een meisje,’ zei Harris en hij vermeldde er voor de twintigste keer hun leeftijd en naam bij, maar hij wist dat het boter aan de galg was. Hij wist dat Honter geen oor had en dat zulke zaken nooit bij de baas bleven hangen. Honter was de enige –behalve Harris- in het bedrijf die zelf nog nooit een eigen persoonlijkheid pakket had uitgetest. Hij had met zijn eigen persoonlijkheid genoeg: strak, zakelijk en koel. Harris deed dan ook geen moeite meer om de namen van zijn kinderen te herhalen. Maar die ochtend brak zowat zijn klomp toen hij Honter hoorde vragen:
‘Weet je, Harris, ik ken eigenlijk nog altijd niet je achternaam.’
‘Harris,’ zei Harris. ‘Dat is mijn achternaam.’
‘Neen! Werkelijk! Dat meen je niet? Ik dacht dat Harris je voornaam was.’
‘Neen,’ zei Harris die het wel kon weten. ‘Harris is mijn achternaam. Ik heet Rik. Rik Harris.’
‘Wel heb je ooit, Rik. Mag ik je Harris blijven noemen, Harris?’
‘Wat u maar wilt, meneer.’
Maar Harris staarde naar zijn schoenen. Hij had dit gesprek al eens eerder gevoerd. Meer nog, hij had het al meer dan tien keer gevoerd. Meer bepaald: elke maand, het moment waarop hij zijn cijfers kwam afgeven in dit kantoor en dit gesprek voerde, moest hij zijn baas overtuigen dat Rik zijn voornaam was en Harris zijn achternaam. Het bleef gewoonweg nooit hangen. Hij, Rik Harris, bleef nooit hangen.
‘Meneer?’ vroeg hij voorzichtig.
‘Ja, Harris.’
‘Ik werk hier al twee jaar. Ik voel me hier goed, begrijp me niet verkeerd, maar ik heb soms het gevoel dat ik niet genoeg betrokken ben bij de zaak.’
‘O?’
‘Ja.’
‘Waar wil je heen, Harris?’
Om een of andere reden wist Harris dat Honter zijn voornaam alweer was vergeten. Dat was niet zo verwonderlijk, net zoals het niet te verwonderen was dat zijn collega’s zijn verjaardag nog altijd niet op de digitale kalender hadden gezet, dat ze niet wisten dat hij de enige was die met een oude shuttle vloog en dat hij in de top vijf zetelde van de Pépé’s.
‘Nergens, meneer,’ zei Harris en hij stond op.
Misschien moest hij maar eens een van die Persoonlijkheid Pakketten bij zichzelf inplanten. Zo zou hij er op zijn minst zeker van zijn dat zijn persoonlijkheid zou blijven plakken. Want zoals het er nu naar uitzag, was Rik Harris, na twee jaar, nog altijd een spook, een geest, een nobody.
Die dag zat Harris voor zijn zesde huisbezoek tegenover een vent die een opvliegend karakter had besteld. Hij had de hele boel twee maand geleden betaald en een maand geleden laten inplanten, en Harris was de man die moest nakijken of het pakket goed functioneerde. Hij zat voor de man in kwestie en overliep een vragenlijst.
‘U heeft dus geen grote klachten, meneer Olson?’
‘Niet speciaal, neen. Ik had het me wel iets heviger voorgesteld,’ antwoordde de man. ‘Maar eigenlijk valt het best mee. Ik heb hooguit een paar borden en glazen kapot gegooid en een paar keer heel luid geroepen, maar het is niet alsof ik mijn vrouw al heb geslagen of verkracht.’
‘Dat is niet de bedoeling, meneer Olson,’ zei Harris met een flauw lachje. Hij keek naar de volgende vraag, maar zijn klant voegde eraan toe:
‘Ik ben evenwel heel tevreden met het resultaat, als ik eerlijk mag zijn. Weet u, vroeger zou ik bij het minste in mijn schelp gekropen zijn. Ik zou het allemaal maar opgekropt hebben en als een deurmat over me heen hebben laten gaan. Ik zou er een tumor van gekregen hebben en het zou mijn hele leven en systeem hebben verpest. Maar nu, door dat agressie-pakket kan ik tenminste wat stoom afblazen. Het geeft me weer vrijheid; ik spuug het eruit, ik klop met mijn vuist tegen de muur en ik schop tegen een paar dingen, maar daarna is het gedaan en kom ik tot rust.’
‘Dat is de bedoeling,’ zei Harris. ‘Wij, van Human Interest, willen dat u zich door een pakket beter in uw vel gaat voelen. Letterlijk en figuurlijk. De natuur heeft een mens een persoonlijkheid gegeven, maar dat betekent nog niet dat dat uw meest natuurlijke persoonlijkheid is. Ik zal u nu een paar vragen stellen met betrekking tot uw lichaam en de respons die het geeft op die agressie. Het kan namelijk zijn dat we de dosis nog wat moeten bijstellen omdat uw lichaam en hart te hevig reageren waardoor de kans op een hartinfarct of een zenuwinzinking te groot is.’
‘Natuurlijk,’ zei de man die Olson heette. ‘Maar als u het niet erg vindt, wil ik wel eerst eens bellen naar mijn vrouw. Ze heeft me gezegd dat ze nog wat boodschappen moest doen, maar het is nu al na vijven en ik begin me eerlijk gezegd een beetje zorgen te maken.’
Harris hield zijn vragenlijst klaar en zag hoe de man zijn vrouw opspoorde met zijn zender. Het gesprek begon vredig, maar al snel werd Harris duidelijk dat de dosis agressie in het Persoonlijkheid Pakket te groot was. De man schoot uit zijn kraam, vervloekte zijn vrouw en begon tien minuten lang te tieren en dingen kapot te gooien. Op een gegeven moment kwam het zelfs zo ver dat Olson zijn schoen uitschopte en als hamer gebruikte om tegen zijn eigen hoofd te slaan. Het was ten slotte Harris die hem weer op het appel riep. Traag en met een zwetend voorhoofd kwam de man voor hem zitten.
‘Sorry dat je dit moest zien.’
‘Ik ben blij dat ik het heb gezien,’ zei Harris. ‘Dat bespaart me een paar vragen.’
Rik Harris begon de helft van zijn vragenlijst te schrappen en aan het eind vulde hij in het laatste hokje in:
‘Een evaluatie is aangeraden.’
Aan het einde van het gesprek trachtte Harris nog even de mogelijkheid aan te kaarten om over te schakelen van een Agressie Type 1 naar een Agressie Light, maar de man hield voet bij stuk (een deel de verdienste van het nieuwe pakket) en wilde de agressie in zijn lijf blijven voelen. Toen hij Rik Harris buiten liet, schudde hij hem de hand en zei:
‘Bedankt om langs te komen, meneer…?’
‘Harris,’ zei Harris. ‘Rik Harris.’
‘Harris? Ik dacht dat je anders heette.’
‘Neen, ik heet wel degelijk Harris,’ hield Harris met een venijnig lachje vol.
‘Wel, ik wil je bedanken, Harris. Dit heeft mijn leven veranderd. Jij ziet eruit als een keurige, evenwichtige perfecte persoonlijkheid. Jij bent een wandelende reclame voor jullie producten, zeker?’
Harris glimlachte alleen maar. Hij had geen zin om over zijn eigen aangeboren persoonlijkheid te beginnen. Waarom zou hij ook? Als hij dat zou doen, dan zou hij afbreuk doen aan het bedrijf waarvoor hij werkte. Hij kon zijn eigen persoonlijkheid dus maar aanwenden als reclame, ook al was zijn persoonlijkheid hem aangeboren, niet ingeplant.
‘Je hebt kinderen, he?’
‘Ja,’ zei Harris.
‘Ja, dat weet ik nog uit ons eerste gesprek toen we het contract hebben getekend. Wat was het nu weer? Een tweeling?’
‘Een jongen en een meisje. Ze schelen twee jaar.’
‘Welwel, waarom zat ik nu de hele tijd met die tweeling in mijn hoofd? Een mens heeft soms een bepaald gedacht over een mens, he?’
‘Ja.’
‘Zeg, wat met de verzekeringen, Floyd?’ vroeg de man opeens.
‘He?’
‘Wat als ik mijn hand breek als ik weer maar eens tegen een muur mep? Wat gebeurt er dan? Wordt dat vergoed door de verzekering van Human Interest of wordt dat op mijn rekening gezet? Wie is eigenlijk verantwoordelijk? Ik of jullie?’
‘Wel…’
Harris probeerde zich te concentreren, haalde een paar paragrafen in zijn hoofd boven uit het standaardcontract dat hij de man twee maand geleden had laten tekenen. Maar hij kon het niet. Waarom had die man hem ineens zonder veel aanleiding Floyd genoemd? Waar kwam die naam Floyd vandaan? Hij heette Harris, Rik Harris!
‘Ik…’
‘Je hoeft het me nu niet te vertellen, Floyd,’ zei Olson. ‘Ik zal het wel horen als het zover is. Zoals ik het bekijk, heb ik de zaken toch niet meer in de hand, nietwaar? Ik leef vanaf nu op de rand. Maar het voelt goed. Het is een bevrijding.’
Harris werd zachtjes buiten geduwd, maar het lag niet in zijn persoonlijkheid om het hierbij te laten. Hij was niet alleen een huis-aan-huisverkoper van persoonlijkheden, hij was een opvolger, een buddy die er zowel bij de verkoop als bij de installatie, de operatie én de opvolging op toezag dat alles naar behoren verliep. Een beetje zoals een reisbegeleider naar Antros dag en nacht betrokken bleef bij de trip van zijn klanten.
‘Ik zal het nakijken, meneer Olson,’ zei Harris.
‘Oké, geen probleem, Floyd.’
Harris wilde doorlopen, zich niet meer omdraaien en zich concentreren op de twee volgende klanten van die dag, maar hij kon het niet laten. Het werd hem te veel en het was de eerste keer dat zijn natuurlijke persoonlijkheid –evenwichtig en diplomatisch- werd verstoord. Hij kon het toch onmogelijk hierbij laten? Hij heette Rik Harris! Hij kende geen Floyd. Oké, het was de moeite niet om er een staatszaak van te maken, maar hij was en bleef de contactpersoon voor Olson en dus moest hij de puntjes wel op de i zetten. Met een flauwe glimlach draaide hij zich om.
‘Weet u, het is trouwens Harris. Niet Floyd.’
‘Wie is het?’
‘Wie is wat?’
‘Wie is Harris?’
‘Ik.’
‘Ik snap het niet, Floyd. Waar heb je het over?’
‘Ik zeg je dat ik niet Floyd, maar Harris heet. Rik Harris.’
‘Ja?’
‘Ik heb je daarnet toch net mijn naam gezegd?’
‘Ach ja, vergeten wellicht.’
De man bleef hem even stomverbaasd aankijken. Harris zag dat hij zich op gevaarlijk terrein begaf. De agressie-factor in het bloed en de hersenen van Olson begonnen te ratelen en kwamen in beweging. Hij moest opletten.
‘Wat je maar wil, Floyd. Ik wil je best Harris noemen, hoor…’
‘Dat is het net,’ zei Harris. ‘Ik wil dat je me zo noemt en niet Floyd.’
‘Luister,’ begon Olson lichtjes geïrriteerd en op het punt om ineens uit zijn kraam te schieten. ‘Is dit weer een van die vragen van je, Floyd? Is dit een test? Een test om te zien of ik weer ga beginnen flippen en te zien of dat spul van jullie zijn effect niet gemist heeft? Wel, ik kan je vertellen dat het ding werkt, hoor. Ik heb er namelijk genoeg van. Ik bedoel, je komt me hier lastigvallen in mijn eigen huis terwijl mijn vrouw alsmaar wegblijft en niet meer terugkomt, en dan heb je nog het lef om me uit te dagen ook. Wel, als je nog lang in mijn buurt blijft rondhangen, zal ik je eens een staaltje tonen van dat Agressie Type 1. Je zal dadelijk merken hoe effectief dat spul wel is.’
Harris maakte zich uit de voeten. Hij voelde zelfs niet de behoefte om te beseffen dat dit een zoveelste Persoonlijkheid Pakket was dat werkte. Er leek iets anders mis te zijn. Er was iets mis met zijn eigen persoonlijkheid. Meer bepaald: hij leek er gewoon geen te hebben!
Diezelfde avond ging hij, voor hij naar huis vloog, langs op kantoor. De meesten hadden al uitgecheckt voor het weekend. Harris trof er alleen nog de schoonmaakploeg aan, de twee robozuigers, en een oudere vrouwelijke collega die in haar kantoor zat te snotteren. Harris klopte zachtjes tegen de openstaande deur en vroeg:
‘Wat scheelt eraan, mevrouw Nipkin?’
‘Oh, Harris. U bent het.’
Harris glimlachte. Meteen ging er een zucht van opluchting door zijn lichaam. Ze had hem Harris genoemd! Het was een opsteker van jewelste. Er was dus toch nog iemand die zich hem leek te herinneren.
‘Ja, ik ben het,’ zei Harris en hij moest zich inhouden om eraan toe te voegen: ik ben het, Rik Harris.
‘Het zit me niet mee,’ ging mevrouw Nipkin verder.
‘O?’
‘Neen, helemaal niet. Ik denk dat ik te snel ben overgeschakeld op die emotionele pakketten.’
‘O, jeetje,’ zei Harris omdat hij wist wat dat te betekenen had. ‘U hebt toch vier weken gewacht, mag ik aannemen?’
‘Wel…’
Het was duidelijk dat mevrouw Nipkin er helemaal ondersteboven van was. Het gerucht deed al een tijdje de ronde dat Nipkin verslaafd was aan de pakketten. Ze had ze allemaal één voor één uitgetest, omdat ze zogezegd moest weten wat ze verkocht en waarmee ze de baan opging, maar de laatste tijd volgden die persoonlijkheden elkaar zo snel op, dat de incubatietijd van vier weken wachten niet meer werd gehaald. Zo was het dat mevrouw Nipkin in de laatste maand al drie verschillende persoonlijkheden had opgenomen. Ze leed aan een meervoudige persoonlijkheid.
‘Ik weet dat de seksueel gefrustreerde persoonlijkheid nog niet volledig was uitgewerkt toen ik het onderdanige, huiselijke karakter liet installeren. Dat gaf al een paar problemen thuis, ziet u. Maar nu is daar ook nog eens de impulsieve persoonlijkheid aan toegevoegd en ik weet met mezelf echt geen raad meer, Harris.’
‘Alsjeblief… noem me maar gewoon…’
‘Oké,’ ging mevrouw Nipkin verder. ‘Ik zal het zeggen waarop het staat, meneer Floyd. Ik heb het gevoel dat die persoonlijkheden mij aan het overmeesteren zijn.’
‘Wacht ’s even,’ zei Harris en hij deinsde achteruit.
Maar mevrouw Nipkin stond op en kreeg een soort helder licht in haar ogen. Ze leek er compleet door te zitten, maar niettemin vond ze toch de kracht om te beantwoorden aan de lokroep van haar drie persoonlijkheden. Ze kwam op Harris af en greep zijn handen vast.
‘Meneer Floyd…’
‘He, wat is dit?’
‘Zou je het erg vinden mocht ik je oraal bevredigen?’
Harris wist niet goed waar hij het had. Dit dametje sprak niet alleen wartaal, het belangrijkste wat was blijven hangen, was die naam. Meneer Floyd. Waar had ze het over?
‘Wacht ’s even,’ herhaalde hij met klem en hij duwde haar handen terug weg. Beangstigend en voor het eerst echt in paniek keek hij haar doordringend aan.
‘Waarom noem je me Floyd? Ik zei toch dat ik Harris heette?’
‘Natuurlijk heet je Harris. Dat weet ik toch!’
‘Waarom noem je me dan anders?’
‘Waarom noem je me dan meneer Floyd?’
‘Meneer Floyd, wat is dit?’
Harris stond zowat op het punt om zich de haren uit het hoofd te rukken.
‘Dat kan ik beter vragen!’
‘U heet toch Floyd én Harris. Harris Floyd: dat is toch uw naam? uw voor – en achternaam?’
Harris bekeek mevrouw Nipkin met een mengeling van weerzin en ontzag. Het was normaal dat een vrouw die verslaafd was geraakt aan verschillende persoonlijkheden ze allemaal niet meer op een rijtje had, maar dit was meer dan dat. Dit had meer te maken met zijn persoonlijkheid. Wat was er aan het gebeuren? De naam Rik bestond blijkbaar niet meer. Het was alsof er een ketting in gang was geschoten. Harris, begonnen als achternaam was nu een voornaam geworden, gevolgd door Floyd.
‘Mevrouw Nipkin,’ hervatte Harris in de hoop de sereniteit in het kantoor terug te vinden. ‘Rustig maar. Ik wil u best helpen. Maar dan moet u eerst even een paar vragen beantwoorden.’
‘U wil toch niet dat ik de vragenlijst beantwoord, meneer Floyd? U gaat me toch niet verlinken?’
‘Neen, ik heb het over een paar persoonlijke vragen. Over mijn persoonlijkheid.’
‘Uw persoonlijkheid? Waarom zou ik dat doen? Wat heb ik daarmee te maken?’
Harris haalde diep adem en vroeg zich af waarom ze dat inderdaad zou doen. Maar mevrouw Nipkin was het perfecte proefpubliek om zijn eigen persoonlijkheid te testen. Of althans, wat daarvan overbleef. Harris had haar gedurende de hele twee jaar dat hij bij Human Interest werkte, bijna dagelijks gezien. Nu hij er dieper over nadacht was zij degene waarmee hij het meest had gepraat. Ze moest hem dus wel kénnen. Meer nog, als er iemand wist wie Rik Harris, of Harris Floyd, zoals hij te horen kreeg, was, dan was het dit dametje wel.
‘Mevrouw Nipkin, eet ik hier elke dag mijn lunch of niet?’
‘Wat?’
Hij zag hoe de vraag, hoe ongewoon ook, haar vreemd genoeg wat kalmeerde.
‘Of ik hier elke dag op kantoor eet of niet?’
‘Eh… ik weet niet waar u op doelt?’
‘Antwoord op de vraag!’
De stem van Harris, oftewel Harris Floyd zoals ze hem noemde, bulderde door de verlaten gangen van het kantoor. De robocleeners keken niet op.
‘Ik denk dat u buitenshuis eet. Ik kan me alleszins niet herinneren u hier in de kantine veel gezien te hebben.’
‘Dank u wel. Volgende vraag, mevrouw Nipkin. Ben ik getrouwd?’
‘Wat?’
Harris deed zijn best zo dreigend mogelijk te kijken. Het werkte. Mevrouw Nipkin stamelde:
‘Eh, ik denk het wel, neen?’
Ze vormde een pijnlijke frons om aan te geven dat ze het eigenlijk niet echt wist en alleen maar een gokje waagde.
‘Maar dat hoeft niet in de weg te staan. Ik kan u nog altijd oraal…’
‘Volgende vraag. Mevrouw Nipkin, drink ik wel eens een kop koffie?’
‘Wel, ik meen me te herinneren…’
‘Waar werk ik in dit kantoor? Waar ligt mijn vertrek? Voor welke afdeling werk ik? Blijf ik hier of ga de baan op? Vlieg ik of rij ik? Werk ik soms tot ’s avonds laat of kom ik eerder een uur vroeger werken? Ben ik een macho of ben ik eerder vrouwvriendelijk? Welke opleiding heb ik gevolgd? Maak ik graag grapjes, ben ik een prater of een luisteraar…’
Harris wilde zijn hele cv van zijn hele leven opdreunen en in vraag stellen tot mevrouw Nipkin letterlijk naar adem hapte.
‘Heb ik kinderen, mevrouw Nipkin?’
‘Dat is een makkelijke: ja.’
‘Hoeveel kinderen?’
‘Dat weet ik: drie, neen? Twee jongens en een meisje.’
‘U heeft me echt geholpen, mevrouw Nipkin,’ zei Harris zacht terwijl hij op het punt stond de deur van haar kantoor zachtjes te sluiten. En jij kan je multipersoonlijkheidsproblemen of overdosissen zelf oplossen, armzalige trut, dacht hij erbij.
‘He, meneer Floyd, ik bedoel, wat was je voornaam nu weer?’
Harris deed geen moeite meer om te antwoorden.
‘U gaat me toch vertellen of ik juist ben? Ik zat erop, toch. Ja, toch, he?’
Harris haalde zijn schouders op en trok de deur achter zich dicht. Hij deed alsof het hem niet veel kon schelen of mevrouw Nipkin een goeie score had gehaald. Maar de waarheid, de ongelooflijke waarheid was dat hij het zelf niet eens meer wist! Drie kinderen? Het was in zichzelf ook gaan schemeren: het begon allemaal zo hard te vervagen dat hij het zelf niet meer kon bijhouden.
‘Mijn god,’ dacht hij in zichzelf terwijl hij naar huis vloog, of althans, naar de plek waarvan hij dacht dat het zijn huis was. ‘Ik ben de greep op mezelf verloren. Wie ben ik in hemelsnaam?’
Thuis lag Harris’ vrouw al te slapen. Het deed hem deugd dat hij in alle stilte en op zijn eigen tempo zijn eigen vertrek, zijn eigen woning en zijn eigen gezin in alle rust kon opnemen en ‘verifiëren’. Hij herkende alles; het was niet alsof ze met zijn geheugen of hersenen hadden geknoeid. Hij had evenmin een nieuw persoonlijkheidspakket getest; het was gewoon één grote grap geweest die hem aan het wankelen had gebracht. Harris nam een douche, kroop in zijn thermische slaapjas en ging nog even kijken bij zijn kinderen. Het waren er inderdaad twee, zoals hij altijd al gedacht had.
‘Een jongen en een meisje,’ fluisterde hij zichzelf in toen hij met een warm hart zijn spruiten in dromenland bekeek.
Pas toen hij de deur weer dichttrok, drong het tot hem door dat het inderdaad een tweeling was. Maar het waren een jongen en een meisje, neen? Was het belangrijk dat het om een tweeling ging? Wellicht niet. Hij had het in ieder geval niet belangrijk genoeg gevonden om ermee te koop te lopen. En toch. En toch had mevrouw Nipkin hem aan het twijfelen gebracht toen ze zei dat hij drie kinderen had. Maar hij had er geen drie! Hij had nergens een derde kind rondlopen. Geen bastaard, geen kunstmatig en zelfs geen spermatozoïde in de bank. Harris besloot het allemaal te laten rusten en kroop onder de wol.
In afwachting van de slaap die elk moment kon komen, bereidde hij zich voor op het gesprek dat hij de volgende ochtend wel weer zou hebben in de kantine met een van zijn collega’s. Misschien zelfs weer, zoals gebruikelijk was, met mevrouw Nipkin. Hij, Harris Floyd, zou niet veranderd zijn; integendeel: alles zou alweer gewist zijn uit het geheugen van de rest van de wereld: zijn baas, zijn collega’s, zijn klanten. Hij zag het zo alweer voor zich. Hij zag zichzelf al binnenkomen. Mevrouw Nipkin zou opkijken en vragen:
‘O, goeie morgen, Floyd. Ook een kopje koffie?’
En net zoals elke ochtend zou Harris gaan zitten en het mens moeten duidelijk maken dat hij koffie haatte. Hij zou beleefd zijn hand opsteken en weigeren.
‘O, niet in de mood vandaag?’
‘Neen, ik moet de baan op vandaag,’ zou Floyd zeggen. ‘Ik zou te nerveus worden.’
‘Jeetje, meneer Banks moet de baan op, hoor. Ga je eigenlijk veel de baan op, Floyd? Ik mag je wel Floyd noemen, he?’
Het zou een zoveelste herhaling worden. Steeds weer dezelfde routine, dezelfde vragen, dezelfde situatie, alsof Harris steeds weer dezelfde dag herbeleefde. Maar dat was het probleem niet. Hij had het al eens vroeger gecheckt. Hij had op de digitale verjaardagskalender gekeken en die ging wel degelijk vooruit. De dagen verstreken. Het zou trouwens bij diezelfde digitale kalender zijn dat hij weer maar eens op zoek zou gaan naar zijn naam en zijn geboortedatum.
‘Weet u, mevrouw Nipkin, waar sta ik ergens in die verjaardagskalender?’
‘Weet ik veel, Floyd. Wanneer is het je verjaardag?’
Het was een test, het kon niet anders. Hoeveel keer had hij zijn collega’s al niet gezegd wanneer hij verjaarde. Twee keer al had hij op die dag een mandje met kunstmatig fruit meegebracht om het alsnog te vieren en toch waren ze het weer vergeten. Meer nog: Floyd had zijn verjaardag zelf ingevoerd in het systeem! Hoe kon dat dan weer zomaar verdwenen en gewist zijn?
‘Het maakt eigenlijk niet veel uit,’ hoorde Floyd zichzelf weer zeggen als vanouds. En het mààkte ook zo gek niet veel uit, als het maar één keer zou voorkomen, maar na twee jaar zou je toch wel verwachten dat ze het weten.
Die nacht sliep Floyd weinig. Hij werd wakker met een bonkend hoofd en merkte dat zijn vrouw al was opgestaan. Hij nam een douche en besefte terwijl hij het warme water over zich liet stromen dat hij gisterenavond al een douche had genomen. Hij vergat zich te scheren en maakte op de roltrap naar beneden de bedenking dat hij zich gisterenavond niet had geschoren. Hij was in de war. Wanneer nam hij een douche en wanneer schoor hij zich? Wat waren zijn gewoonten? Die hele vreemde bedoening had hem zelf aan het wankelen gebracht.
‘Goeie morgen, liefje,’ sprak zijn vrouw hem slaperig toe. ‘Wil je je eieren hard of zacht gekookt?’
Floyd strompelde op zijn stoel, liet de vraag tot zich doordringen en dacht dat hij nog steeds aan het slapen was en een vreemde nachtmerrie had. Dit was zijn vrouw! Dit was de vrouw waarmee hij al tien jaar getrouwd was en met wie hij twee (of waren het nu toch drie) kinderen mee had. Zij moest hem toch kennen en toch was ze blijkbaar vergeten dat hij geen eieren op zijn nuchtere maag kon verdragen!
‘Eh, schatje, ik heb geen zin eieren, ik dacht dat je dat al wist.’
En terwijl hij zijn antwoord zo beleefd mogelijk formuleerde, besefte Floyd dat hij misschien zelf de schuldige of althans de aanleiding tot deze reeks misverstanden was geweest. Misschien was hij zelf op kantoor, op de baan, bij zijn klanten en misschien zelfs ook thuis zodanig beleefd en vaag geweest dat hij hen niet had duidelijk gemaakt wat zijn persoonlijkheid was. Ook nu weer had hij braafjes het aanbod voor roereieren, spiegeleieren of welke eieren dan ook afgewezen, alsof het alleen vandaag niet wenselijk was. Dat deed zijn vrouw, zijn baas, zijn collega’s misschien denken dat het op een andere dag voor Floyd wèl opportuun of gebruikelijk was om eieren te eten. Of in het geval van mevrouw Nipkin, om koffie te drinken.
‘Neen?’ vroeg Floyds vrouw voor de zekerheid. ‘Voel je je wel goed, Bankie?’
Bankie? Wie was Bankie? Een soort afkorting voor Banks? Dat kon, maar wie was Banks? Hij heette Harris Floyd, neen?
‘Ik denk het niet,’ antwoordde Floyd. ‘Ik voel me eerlijk gezegd een beetje vreemd. Afwezig. Ik denk dat ik maar onmiddellijk naar het werk vertrek.’
Hij stond op, liep op zijn vrouw af en gaf haar een vluchtige kus op haar voorhoofd.
‘He, wacht even, Bankie. Zo makkelijk kom je er niet vanaf, jongen.’
‘Neen?’
‘Neen. Wie gaat de kinderen ophalen in de leercentra?’
‘Ik?’
‘Wel, iemand zal Cider moeten ophalen.’
‘Oké,’ zei Floyd nietsvermoedend en snel omdat hij op hete kolen zat en zo snel mogelijk deze chaos, deze wanorde wilde verlaten. ‘Pik jij Cider maar op, dan zorg ik er wel voor dat ik Cyan en Ryan ophaal.’
En op dat moment raasde Floyd of eerder Floyd Banks, zoals zijn vrouw hem over één nacht ijs leek te gaan noemen, uit zijn eigen woning omdat het een labyrint werd waar hij kop noch staart aan kreeg. Hij haastte zich in zijn shuttle en eenmaal op de kantoren van Human Interest, liep hij gelijk de kantine door. Een paar collega’s, waaronder mevrouw Nipkin, keken amper op en iemand vroeg:
‘Hela, goeie morgen, Banks. Een kopje koffie?’
Maar Floyd Banks negeerde alles en iedereen en balanceerde op het randje van de onbeleefdheid. Hij liep gelijk door naar de provisiekamer waar de digitale verjaardagskalender aan het ratelen was. Met kloppend hart en bevende handen zocht Banks, oftewel ex-Floyd oftewel ex-Harris, naar zijn eigen verjaardag. Hij had zijn eigen datum van geboorte ooit eens ingegeven, daar was hij zeker van. Hij liet de verschillende werknemers van de firma Human Interest passeren. Hier en daar klikte hij op een naam waardoor het profiel en de polaroid tot leven kwam, en het leven van de werknemer in kwestie in één minuut tijd werd samengevat, vertrekkende van de geboorte, over het eerste liefje, de schooljaren, het huwelijk, de geboorte van zijn of haar eigen kinderen, het werk, de vakanties, het pensioen, enz.
Banks begon ervan te zweten. Hij vond zichzelf niet meer! Hoe kon dat nu?
‘Godverdomme, dit kan toch niet! Ik moet er toch instaan. Ik besta toch!’
En plots was het daar! Daar stond het.
‘Hier: Rik Harris,’ las hij hardop en hij liet alle spanning uit zijn lichaam ontsnappen in de vorm van een luide bulderlach. Hij klopte zelfs met een hand op het apparaat.
‘Zie je wel! Ik ben helemaal niet gek. Ik ben Rik Harris. Er is helemaal geen Harris Floyd of Floyd Banks of…’
Maar lang duurde de vreugde niet. Want net voor hij de digitale verjaardagskalender wilde uitschakelen, merkte hij op dezelfde geboortedatum nog een andere werknemer op die op dezelfde dag verjaarde: 17 april 2234.
‘Wat in hemelsnaam…?’
Banks prevelde een paar woorden die sterk leken op een gebed.
‘Harris Floyd?’
Meteen ging hij weer achter de machine zitten en ging gretig op zoek naar de andere namen waarmee men hem had opgezadeld.
‘Floyd Banks? Banks Rover? Rover Ditter? Ditter Reno? Reno…’
Er kwam een hele lijst tevoorschijn met mensen, mannen en namen die allemaal op dezelfde dag als hij waren geboren en hier in ditzelfde bedrijf, Human Interest, hun verjaardagsdatum hadden ingegeven en dus hadden gevierd! Dit was onmogelijk! Wie waren die mensen? Niemand kende die mensen. Hijzelf had ze nog nooit gezien… tenzij… Tenzij hij zelf al die mensen was! Maar…
‘Ik heb toch geen meervoudig persoonlijkheidssyndroom?’ vroeg Banks zich luidop af en hij staarde verweesd naar zijn eigen gezicht in de reflectie van de digitale jaarkalender.
Er bestond inderdaad geen mogelijkheid dat dit allemaal stuk voor stuk verschillende persoonlijkheden waren die in zijn bovenkamer kampeerden. Daarvoor was Rik Harris, of hoe hij op dit moment ook mocht heten, net niet gek genoeg. Integendeel: hij was een ordinaire man, de meest normale werknemer van Human Interest. Indien dat wel het geval was geweest, dan zou geen van die persoonlijkheden toch op dezelfde dag geboren zijn? Dan zou geen van die synoniemen, zeg maar, dezelfde voorkeuren hebben, dezelfde manieren, dezelfde levenshouding en dezelfde eigenschappen als Rik Harris. Terwijl dat net wel het geval was. Het geval wilde dat Rik Harris zelf de enige was die wist dat hij geen koffie dronk, geen eieren op zijn nuchtere maag lustte, een tweeling als kinderen had. Maar het pijnlijke was dat de rest van zijn omgeving dat niet leek te onthouden… omdat hij elke week of elke dag zelfs, iemand anders werd voor hen!
‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg Banks zich af.
Hij stond op. Het laatste wat hij deed, was de lijst afgaan. De ketting, de schakels met als enige rode draad: zijn eigen persoonlijkheid. De lijst met namen was twee jaar geleden begonnen met een zekere Dirg Gets en was momenteel opgelopen tot Banks Rover. Banks begreep er niets van, maar hij wist één ding. De hele wereld leek hem keer op keer te vergeten. Zijn persoonlijkheid verscheen elke dag als een laagje mist in de ochtend, maar tegen de middag was de mist opgetrokken en bleef er niets meer van over.
‘Er moet toch iemand zijn,’ zei Banks.
Tegen de middag had Banks al zijn afspraken met klanten afgezegd en had hij voor zichzelf een afspraak gemaakt met de interne psycholoog van Human Interest. Het ging om een kerel die Dr. Bliss heette en die instond voor de ultieme goedkeuring van de Persoonlijkheid Pakketten. Hij was ook de man die in crisissituaties, klachten of zelfs processen op het appel werd geroepen om het bedrijf te redden. Er waren immers altijd wel klanten die na inplanting van bijvoorbeeld een melancholische persoonlijkheid onbewust terug verlangden naar hun vorige persoonlijkheid. Een ingebouwde en ongewilde paradox of bug, zoals Dr. Bliss het noemde.
Banks moest niet wachten in de wachtkamer en liep onmiddellijk het kantoor van de psycholoog binnen. Een tiental minuten later had hij de hele vreemde zaak in geuren en kleuren uitgelegd.
‘Hm,’ besloot Dr. Bliss. ‘U hebt dus de indruk dat uw persoon dagelijks weer vanaf nul moet beginnen. U denkt dat u bij de mensen en uw omgeving niet blijft hangen?’
‘Ja, dat wist ik al langer dan vandaag,’ zei Banks. ‘Maar de laatste tijd is er nog iets bijgekomen.’
‘Ja?’
‘Ik weet het zelf ook allemaal niet meer. Ik heb het gevoel dat ik mezelf continu aanpas aan mijn omgeving, als een soort kameleon. Met andere woorden: als de mensen me Floyd noemen, ook al weet ik dat ik niet zo heet, ben ik geneigd daarin mee te gaan. Ik begin mijn eigen persoonlijkheid af te breken om mijn omgeving niet tegen de borst te stoten. Het wordt op de duur ook zo vermoeiend om alsmaar in herhaling te vallen, weet u, doc.’
‘Hm, ik begrijp het,’ zei Dr. Bliss. ‘Dit doet me eerlijk gezegd denken aan een heel eigenaardige zaak. Het was een éénmalig feit dat me altijd is bijgebleven en ik moet toegeven dat ik in de twintig jaar dat ik hier werk, nooit meer zoiets heb meegemaakt, meneer…? Sorry, ik ben uw naam vergeten.’
‘Ach, het maakt niet uit,’ zei Banks de schouders ophalend. ‘Welke zaak?’
‘Wel, ik herinner me een klant die de eerste reeks van Pépé’s wilde testen. We spreken over een tijd geleden toen het hele handeltje nog niet eens op de markt was en het materiaal nog allemaal moest worden uitgetest. Wij van Human Interest sprongen een gat in de lucht. De klant was heel tevreden en werd een van onze beste klanten tot hij een aantal jaren geleden het idee kreeg dat het allemaal niet genoeg was. Hij was ook verslaafd geraakt aan de Persoonlijkheid Pakketten en wilde méér.’
‘Meer?’
‘Ja, om de een of andere reden vond hij die verschillende persoonlijkheden te relatief en te soft. Hij wilde harder spul.’
Banks schoof onrustig en ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. Waar doelde de psycholoog op? Drugs? Hallucinaties?
‘Ik weet dat dit misschien heel onaards zal klinken, maar op dat moment kreeg ik van de directeur groen licht om behalve de Persoonlijkheid Pakketten, nog een andere divisie op te starten in dit bedrijf. Een geheim product, zeg maar, dat in dezelfde lijn lag, maar dat nog een stuk verder ging dan de gewone persoonlijkheid implantaties.’
Banks slikte. Hij was dit kantoor binnengestapt om meer te weten te komen over zijn eigen dolgedraaide persoonlijkheid, en kreeg te horen dat er een of ander mysterieus, belangrijk geheim experiment bij Human Interest werd uitgevoerd.
‘U moet begrijpen dat dit… experiment nooit het daglicht heeft gezien. Het is te zeggen: het is nooit naar buiten gebracht omdat het feitelijk nog steeds aan de gang is. Ziet u, in deze nieuwe divisie ging het niet om pakketten persoonlijkheden, maar om pakketten… zielen.’
Banks slikte nu niet meer. Hij verslikte zich. Dr. Bliss liet een portie gezuiverd water uit het plafond neerdalen en knikte naar Banks. Maar Banks stak weigerachtig een hand op.
‘Het gaat wel. Zielen, zei u?’
‘Ja. In wezen kwam het hierop neer: de klant kreeg geen verschillende persoonlijkheden, maar bood zichzelf aan als een soort van tussenstation tussen leven en dood. Mensen die waren gestorven werden als het ware opgeslagen in zijn of haar lichaam en geest, in afwachting van hun reïncarnatie naar een ander, nieuw geboren lichaam.’
‘Een tussenstation? Reïncarnatie?’
Banks had natuurlijk wel al gehoord over de verschillende vormen van religie en godsdienst, maar hijzelf hield er een vrij duidelijk geloof op na: hij geloofde namelijk in niets. Zelfs niet in reïncarnatie.
‘Dit is een grap, neen?’
‘Neen, waarom zou het een grap zijn? Ik zeg ook niet dat uw zaak een vorm van deze voorlopige reïncarntie inhoudt. Het kan evengoed iets anders zijn.’
Banks keek Dr. Bliss strak aan. Er was iets in de manier van praten en kijken dat hem aan het denken zette. Hij voelde de achterdocht in het kantoor. Hij vroeg zich af wat voor persoonlijkheid de psycholoog zelf had. Had hij een natuurlijke persoonlijkheid of droeg hij een pakket in zichzelf? Was hij getrouwd, hield hij van koffie of thee en huilde hij wel eens of was hij rationeel ingesteld? Banks kon het niet weten want hij kende de man niet echt goed, ook al wist hij dat Dr. Bliss bij Human Interest werkte.
Maar… er ging plots een kleine schok door hem heen! Toen hij zich naar het kantoor van Dr. Bliss had begeven, moest hij een digitale plattegrond raadplegen en de interne computer volgen om de weg te vinden. Bovendien kende hij niet eens de voornaam van Dr. Bliss, ook al hadden ze elkaar al een paar keer gezien in de kantine, op de parking van de shuttle en zelfs tijdens een of ander bedrijfsfeestje. Het werd langzaamaan zonneklaar: het was niet alleen Banks Rover die niet in dit bedrijf bleef hangen, ook Dr. Bliss, en wellicht ook de rest van de werknemers waren gedoemd om zich elke dag weer opnieuw bloot te geven en te bewijzen. Alsof ze elke dag weer opnieuw aan hun eerste werkdag begonnen.
‘Weet u,’ begon Banks Rover voorzichtig. ‘Ik denk niet dat ik veel over u weet, doc.’
‘Dat klopt,’ grijnsde Dr. Bliss. ‘En toch hebben wij elkaar al veel gesproken. Vreemd, he?’
Wat was er aan de hand bij Human Interest? Eén grote brainwash-operatie die ervoor zorgde dat de werknemers stuk voor stuk elke dag weer opnieuw genoodzaakt waren met een schone lei te beginnen en zodoende als een verse kracht, in hun eigen geest, aan de slag moesten gaan? Alsof ze letterlijk dagelijks werden vervangen door… nieuwe krachten. Of in dit geval: nieuwe… zielen?!
‘Ik denk dat u meer over deze zaak en mijn zaak weet dan u zelf wilt toegeven, nietwaar, doc?’
‘Dat kan best zijn. Het enige wat ik weet,’ gaf Dr. Bliss toe. ‘is dat u, evenmin als ik, weet of ik graag sport of niet, of ik rook of niet, of mijn ouders nog in leven zijn of niet, of ik jongens of meisjes als kinderen heb, of…’
‘Ja, ik snap het al,’ zei Banks Rover. ‘Of eerder: ik snap het niet. Waarom?’
Dr. Bliss zweeg en keek voor zich uit.
‘Wat is bedoeling van deze ziel-paketten? Het kan toch niet alleen een tekort aan ‘gastheren’ geweest zijn? Het kwam volgens mij Human Interest goed uit dat jullie die zielen in jullie werknemers konden laten logeren als het ware, nietwaar? Op die manier werden het dagelijks nieuwe recruten. Maar de keerzijde is dan natuurlijk wel dat de echte persoonlijkheid vervaagt tegen de achtergrond van die voortdurende veranderende zielen.’
Dr. Bliss bleef zwijgen. Hij stond op en liet Banks Rover buiten. Het enige waarmee hij deze sessie besloot was:
‘U hebt er goed aan gedaan dit… ongemak te melden, Rover.’
Banks Rover besefte toen al dat Dr. Bliss op zodanige persoonlijke voet was overgeschakeld dat hij hem bij zijn voornaam noemde. Banks Rover was al niet meer. Banks Rover was al verhuisd naar een definitief lichaam. De volgende ziel die in zijn lichaam kampeerde was Rover Ditter. Maar dat betekende dat…?
‘Ik was de klant die al die tijd geleden met de Persoonlijkheid Paketten begon, nietwaar, dokter?’
Dr. Bliss knikte zelfvoldaan.
‘Bestaat er een betere manier om producten aan de man te brengen door ze zelf uit te testen? Alleen zo weet je waarover je spreekt en hoe je die dingen kan verkopen.’
‘En dus was ik het ook,’ besloot Rover Ditter, ‘die bereid was mezelf open te stellen voor de bewaring, de tussentijdse bewaring van de gestorven zielen.’
‘Ja, maar je bent niet de enige meer, Rover. We zouden je allemaal heel dankbaar moeten zijn want je hebt de weg voor ons geopend. We hebben ons nu allemaal na verloop van tijd opengesteld voor zielen. Het is… verrijkend, nietwaar? Je zal merken als je werkelijk rondvraag doet en je collega’s probeert beter te leren kennen, dat ze al evenmin een persoonlijkheid hebben als jij. Je had het gewoon veel te druk om zelf op onderzoek te gaan. Je was ietsje te veel met jezelf bezig, Diller, om te merken dat iedereen hier bij Human Interest niets meer is dan een vaag omhulsel.’
Met dit slotakkoord dat nog een tijdje in het hoofd van Rover Diller bleef nazinderen, liet de psycholoog hem uit. Daarna ging Dr. Bliss weer achter zijn bureau zitten; hij dronk zelf het zuivere water uit het kopje dat hij voor de eerste, echte werknemer van Human Interest had besteld op en vroeg, via de videofoon, de directeur van de firma naar het voorplan:
‘Meneer? We zitten met een probleem.’
‘Is het het probleem dat we al verwacht hadden?’
‘Ja, ik vrees van wel. We hebben een code rood.’
‘Het is…hem, he?’
‘Ja.’
‘In welk stadium is hij beland?’
‘Hij zit in het stadium Rover Diller, meneer.’
‘Oké, Bliss. Je hebt er goed aan gedaan dit te melden. Ik zorg er wel voor dat deze zaak wordt opgelost.’
En op die manier werd Rover Diller later die dag naar de kantine geroepen voor zijn laatste kopje koffie –ook al kon hij dat zwarte spul nooit door zijn keel krijgen- alvorens hij in een magazijn in de kelder met een spuitje werd afgemaakt, als een zieke hond, en zodoende voorgoed het laatste restje persoonlijkheid verloor wat hem nog restte. Rover Diller was niet meer en werd nu zelf overgeplaatst naar een transferlichaam. En op de digitale verjaardagskalender kreeg de rest van de schakel of de ketting meteen een aangepaste geboortedatum.
© Bavo Dhooge