Vermist
“Meneer O’Keefe? Mag ik een ogenblikje van uw tijd?”
Timothy O’Keefe keek door het besmeurde raampje en zag dat het een agent was die had aangeklopt. Dat kon onmogelijk goed nieuws zijn. Hij besefte dat hij niet veel keuze had, opende de deur en zei: “Goede morgen. Kom erin. Waarmee kan ik u van dienst zijn?”
Terwijl de agent naar binnen kwam beval Timothy zijn hond om te gaan liggen.
“Rustig, Caesar,” zei hij op gezaghebbende toon. Hij zou moeten proberen het dier onder controle te houden.
De agent liet zijn ogen door de woonwagen dwalen, keek naar de hond en naar Timothy’s weinige schamele bezittingen. Wat kwam hij hier zoeken?
“Mag ik u een paar vragen stellen?”
“Natuurlijk.” “Hebt u gisteren bezoek gekregen? Van een jonge vrouw?”
“Ja,” zei Timothy. “Er is een sociaal werkster langs geweest om een probleem te bespreken.”
“Kunt u daar iets meer over vertellen?”
“Ze zei me dat er klachten waren. Sommige mensen kunnen blijkbaar mijn manier van leven niet aanvaarden. Ik leid hier een eenvoudig bestaan in mijn woonwagen, ver van alles en iedereen. Caesar is mijn enig gezelschap. Ik ben een beetje een kluizenaar. Veel heb ik niet nodig, ik vraag aan niemand gunsten, bemoei me enkel met mijn eigen zaken en aanvaard wat de natuur me biedt. Het probleem is dat sommige mensen een deel van de natuur als hun eigendom beschouwen, en als ik de giften van de natuur aanvaard beweren deze mensen dat ik heb gestolen wat hun toebehoort. Daar draaide het probleem dus eigenlijk om.”
“Ja, meneer O’Keefe, ik ken uw reputatie. Kon u een regeling voor het probleem treffen met de sociaal werkster?”
“Zo zou u het kunnen stellen. De plooien zijn gladgestreken. Ik verwacht geen problemen meer.”
“Wat gebeurde er na uw gesprek? Heeft juffrouw Sanchez iets speciaals gezegd of gedaan voor ze weer vertrok?”
Hij schudde het hoofd. Caesar kwam overeind en begon aan de laarzen van de agent te snuffelen. Timothy likte zijn lippen en zei: “Van al dat praten krijg ik dorst. Wilt u ook iets drinken? Ik vrees dat ik u alleen maar een beetje water kan aanbieden. En misschien enkele kleine hapjes.”
Hij rommelde in een van zijn gammele kasten, haalde twee glazen tevoorschijn, een kan water, en een bordje met etensrestjes. Timothy leegde snel zijn glas. De agent nipte alleen maar van het zijne, maar de ‘borrelhapjes’ raakte hij niet aan. Wellicht stelde hij zichzelf liever niet bloot aan de gastronomische normen – of het gebrek daaraan – van zijn gastheer.
“Juffrouw Sanchez is sinds gisteren vermist,” legde de agent uiteindelijk uit. “We praten nu met iedereen die haar nog gezien heeft, in de hoop aanwijzingen te vinden. U bent een van de laatste mensen die haar moet ontmoet hebben. Mocht u iets weten dat nuttig zou kunnen zijn, dan had ik dat graag vernomen. Aarzel niet om contact met ons op te nemen als u later nog iets te binnen schiet dat ons zou kunnen helpen. We kunnen iedere tip gebruiken.”
“Ik begrijp het,” zei Timothy. “Ik vrees dat ik u niet kan helpen.”
“Dan ga ik maar weer. Bedankt voor uw tijd.”
De agent liet nog eenmaal zijn ogen door de woonwagen rond spieden, alsof hij verwachtte plots het lichaam van juffrouw Sanchez te ontdekken, netjes opgeborgen in een van de kasten. Toen vertrok hij en liep terug naar zijn auto. Timothy gooide de hapjes op de grond, waar Caesar ze gulzig naar binnen werkte.
Hij dronk ook het glas van de agent leeg en schudde het hoofd. Werd de politie niet verondersteld aanwijzingen te vinden en vermisten op te sporen? Blijkbaar waren ze toch niet zo bekwaam. De agent had niet eens de stukjes vlees herkend, het enige wat nog restte van juffrouw Sanchez, en hij had ze vlak voor zijn neus gehad.
Gelukkig had Caesar zich ditmaal gedragen. Toen dat meisje hem hier een bezoekje had gebracht was dat wel even anders geweest. Ze hadden zijn probleem besproken, en toen had juffrouw Sanchez een gebaar gemaakt dat Caesar verkeerd had geïnterpreteerd. De hond, die honger had en prikkelbaar was, had zijn tanden in haar been gezet nog voor hij had kunnen tussenbeide komen, en ze was aan het gillen geslagen. Timothy had ervoor gezorgd dat het gillen ophield, want dat had tot ongewenste aandacht kunnen leiden. En aangezien Caesar en hij aanvaardden wat de natuur hen bood, en de natuur zo attent was geweest om hen juffrouw Sanchez aan te bieden… Ze hadden al een poos geen vlees meer gegeten, en het meisje vormde een welkome afwisseling voor de verdomde paddestoelen en het fruit dat hij vond (of “stal”). Het was verbazingwekkend hoeveel een hongerige hond kon verslinden. De restanten had hij aan de zwerfhonden gegeven die hier altijd rond hingen, en verder had hij alle sporen zorgvuldig uitgewist. Timothy had ook zijn deel gegeten, maar veel had hij niet opzij gelegd – dat had ook weinig zin als je geen koelkast had. Die agent had toch wel een bijzondere delicatesse aan zich laten voorbijgaan.
Hij was blij dat hij eigenlijk niet had gelogen tegen de agent. Hij had in zekere zin een regeling voor het probleem getroffen met de sociaal werkster, de plooien waren gladgestreken en hij verwachtte geen problemen meer. En er was niets dat hij kon doen om te helpen. Dat waren zijn woorden geweest.
En bovendien had die agent geen reden tot klagen. Die kerels waren taai en nauwelijks te verteren. Zou hij ooit beseffen hoeveel geluk hij had gehad?
© Frank Roger
www.frankroger.be
Timothy O’Keefe keek door het besmeurde raampje en zag dat het een agent was die had aangeklopt. Dat kon onmogelijk goed nieuws zijn. Hij besefte dat hij niet veel keuze had, opende de deur en zei: “Goede morgen. Kom erin. Waarmee kan ik u van dienst zijn?”
Terwijl de agent naar binnen kwam beval Timothy zijn hond om te gaan liggen.
“Rustig, Caesar,” zei hij op gezaghebbende toon. Hij zou moeten proberen het dier onder controle te houden.
De agent liet zijn ogen door de woonwagen dwalen, keek naar de hond en naar Timothy’s weinige schamele bezittingen. Wat kwam hij hier zoeken?
“Mag ik u een paar vragen stellen?”
“Natuurlijk.” “Hebt u gisteren bezoek gekregen? Van een jonge vrouw?”
“Ja,” zei Timothy. “Er is een sociaal werkster langs geweest om een probleem te bespreken.”
“Kunt u daar iets meer over vertellen?”
“Ze zei me dat er klachten waren. Sommige mensen kunnen blijkbaar mijn manier van leven niet aanvaarden. Ik leid hier een eenvoudig bestaan in mijn woonwagen, ver van alles en iedereen. Caesar is mijn enig gezelschap. Ik ben een beetje een kluizenaar. Veel heb ik niet nodig, ik vraag aan niemand gunsten, bemoei me enkel met mijn eigen zaken en aanvaard wat de natuur me biedt. Het probleem is dat sommige mensen een deel van de natuur als hun eigendom beschouwen, en als ik de giften van de natuur aanvaard beweren deze mensen dat ik heb gestolen wat hun toebehoort. Daar draaide het probleem dus eigenlijk om.”
“Ja, meneer O’Keefe, ik ken uw reputatie. Kon u een regeling voor het probleem treffen met de sociaal werkster?”
“Zo zou u het kunnen stellen. De plooien zijn gladgestreken. Ik verwacht geen problemen meer.”
“Wat gebeurde er na uw gesprek? Heeft juffrouw Sanchez iets speciaals gezegd of gedaan voor ze weer vertrok?”
Hij schudde het hoofd. Caesar kwam overeind en begon aan de laarzen van de agent te snuffelen. Timothy likte zijn lippen en zei: “Van al dat praten krijg ik dorst. Wilt u ook iets drinken? Ik vrees dat ik u alleen maar een beetje water kan aanbieden. En misschien enkele kleine hapjes.”
Hij rommelde in een van zijn gammele kasten, haalde twee glazen tevoorschijn, een kan water, en een bordje met etensrestjes. Timothy leegde snel zijn glas. De agent nipte alleen maar van het zijne, maar de ‘borrelhapjes’ raakte hij niet aan. Wellicht stelde hij zichzelf liever niet bloot aan de gastronomische normen – of het gebrek daaraan – van zijn gastheer.
“Juffrouw Sanchez is sinds gisteren vermist,” legde de agent uiteindelijk uit. “We praten nu met iedereen die haar nog gezien heeft, in de hoop aanwijzingen te vinden. U bent een van de laatste mensen die haar moet ontmoet hebben. Mocht u iets weten dat nuttig zou kunnen zijn, dan had ik dat graag vernomen. Aarzel niet om contact met ons op te nemen als u later nog iets te binnen schiet dat ons zou kunnen helpen. We kunnen iedere tip gebruiken.”
“Ik begrijp het,” zei Timothy. “Ik vrees dat ik u niet kan helpen.”
“Dan ga ik maar weer. Bedankt voor uw tijd.”
De agent liet nog eenmaal zijn ogen door de woonwagen rond spieden, alsof hij verwachtte plots het lichaam van juffrouw Sanchez te ontdekken, netjes opgeborgen in een van de kasten. Toen vertrok hij en liep terug naar zijn auto. Timothy gooide de hapjes op de grond, waar Caesar ze gulzig naar binnen werkte.
Hij dronk ook het glas van de agent leeg en schudde het hoofd. Werd de politie niet verondersteld aanwijzingen te vinden en vermisten op te sporen? Blijkbaar waren ze toch niet zo bekwaam. De agent had niet eens de stukjes vlees herkend, het enige wat nog restte van juffrouw Sanchez, en hij had ze vlak voor zijn neus gehad.
Gelukkig had Caesar zich ditmaal gedragen. Toen dat meisje hem hier een bezoekje had gebracht was dat wel even anders geweest. Ze hadden zijn probleem besproken, en toen had juffrouw Sanchez een gebaar gemaakt dat Caesar verkeerd had geïnterpreteerd. De hond, die honger had en prikkelbaar was, had zijn tanden in haar been gezet nog voor hij had kunnen tussenbeide komen, en ze was aan het gillen geslagen. Timothy had ervoor gezorgd dat het gillen ophield, want dat had tot ongewenste aandacht kunnen leiden. En aangezien Caesar en hij aanvaardden wat de natuur hen bood, en de natuur zo attent was geweest om hen juffrouw Sanchez aan te bieden… Ze hadden al een poos geen vlees meer gegeten, en het meisje vormde een welkome afwisseling voor de verdomde paddestoelen en het fruit dat hij vond (of “stal”). Het was verbazingwekkend hoeveel een hongerige hond kon verslinden. De restanten had hij aan de zwerfhonden gegeven die hier altijd rond hingen, en verder had hij alle sporen zorgvuldig uitgewist. Timothy had ook zijn deel gegeten, maar veel had hij niet opzij gelegd – dat had ook weinig zin als je geen koelkast had. Die agent had toch wel een bijzondere delicatesse aan zich laten voorbijgaan.
Hij was blij dat hij eigenlijk niet had gelogen tegen de agent. Hij had in zekere zin een regeling voor het probleem getroffen met de sociaal werkster, de plooien waren gladgestreken en hij verwachtte geen problemen meer. En er was niets dat hij kon doen om te helpen. Dat waren zijn woorden geweest.
En bovendien had die agent geen reden tot klagen. Die kerels waren taai en nauwelijks te verteren. Zou hij ooit beseffen hoeveel geluk hij had gehad?
© Frank Roger
www.frankroger.be